zondag 25 november 2012

Kiwi-RSI

Wij mensapen delen een genetische afwijking met fruitvleermuizen en cavia's: we kunnen in onze lichamen geen ascorbinezuur aanmaken. En zonder A-Scorbinezuur krijgen we last van Scorbus, oftewel scheurbuik, want ascorbinezuur is hetzelfde goedje als vitamine C. Jazeker, lezer: alle andere dieren en planten kunnen vitamine C maken. Alleen wij, de cavia's en de fruitvleermuisjes niet. Hartelijk dank, moeder Natuur, dat heeft u weer fijn geregeld!
Gelukkig eet ik graag fruit, dus dat probleem kan opgelost worden.
Al jaren lang staat er dan ook een kiwi-plant te groeien tegen een zuidelijke muur van mijn huis. Een klimplant met mooie, grote bladeren die 's zomers de zon uit de kamer houden en 's winters op een hoopje lekkere mulch liggen te maken. Maar het gaat niet om de bladeren, natuurlijk (hoewel die al twee zeer nuttige dingen doen). Het gaat om de kiwi's.
Welnu: de kiwi-oogst was groot, dit jaar. Kilootje of dertien, van 1 plant.
Dat klinkt goed, maar het levert nogal wat problemen op.
Om te beginnen: de kiwi-plant komt oorspronkelijk uit China, en doe het ook in Nieuw-Zeeland erg goed. Die landen hebben een ander klimaat dan wij. Dus, jammer jammer, in Nederland worden kiwi's niet rijp. Kiwi's moet je oogsten vóór de eerste vorst, en we hadden een vrij vroege nachtvorst dit jaar, dus begin oktober zat ik opeens met dertien kilo onrijpe kiwi's opgescheept.
Nu schijnt het dat je ze in een koele ruimte kunt laten narijpen. Dat komt dan mooi uit, want ik heb een koele ruimte: mijn kelder.
Maar hoe sla je kiwi's op?
Ik dacht: laat ik ze maar eens op stro leggen. Dat was waarschijnlijk een goede gedachte. Aangezien echter een groot deel van de beschikbare vloer- en plankruimte in mijn kelder zou worden ingenomen door dertien netjes op stro uitgespreide kilo's kiwi's kwam ik op het onzalige idee ze te stapelen. In, ik zal het maar eerlijk zeggen, manden en dozen.
Daar liet ik ze anderhalf maandje liggen. Om na te rijpen. Nu weet ik nog van vorig jaar dat kiwi's heel lang in onrijpe toestand blijven, om daarna ineens helemaal zacht en bah-vies te worden. Overrijpe kiwi's daar kun je helemaal niets meer mee.
Onrijpe kiwi's zijn ook geen pretje - keihard en veel te zuur - maar daar is nog iets aan te doen. En dat deed ik dan ook: ik maakte er kiwi-jam van.
Niet van alle dertien kilo, natuurlijk, want nu openbaarde zich de enormiteit van mijn opslagfout. Daar in die dozen was de boel gaan schimmelen. Alleen de bovenste laagjes waren nog bruikbaar. Het merendeel van mijn oogst kon dus linea recta de composthoop op.
Geeft niks, sprak ik met tranen in mijn ogen. Compost is ook fijn.
Al doende leert men. Ik heb al jaren de eigenaardige gewoonte eierdozen niet zomaar weg te gooien. Daar heeft vast nog eens iemand iets aan, denk ik steeds, maar niemand wil ze hebben. Behalve dan ikzelf, volgend jaar. Volgend jaar gaan mijn kiwi's in eierdozen. Kijken of ze het dan nog voor elkaar krijgen te gaan schimmelen!
Ik had dus nog ruim vier kilo kiwi's om jam van te maken.
Genoeg voor 6 kilo jam, want er moet suiker bij anders blijft het te zuur; bovendien werk suiker conserverend (het spul zet een proces van osmose in gang, waardoor bacterieën en schimmels domweg uitdrogen. Dan moet je eigenlijk meer suiker gebruiken, de verhouding moet 1:1 zijn, dus ik heb mijn jam nog even gesteriliseerd: 10 minuten in de oven op 150 graden).
Inmiddels weet ik, beste lezer, dat het echt een rotkarweitje is, Kiwi-jam maken. Eerst moet je namelijk 4 kilo kiwi's schillen. Een kiwi zonder schil is een beetje glibberig, die moet je stevig vasthouden, wat de kans op in-je-vinger-snijden aanmerkelijk vergroot. Daardoor ga je krampachtig schillen; ik kreeg er pijn in mijn pols van. Kiwi-RSI - hoe sneu is dat?
En dan zwijg ik nog van die rottige haartjes die overal aan blijven kleven.
Na het schillen moeten de kiwi's even koken. Liefst zo kort mogelijk. Anders kook je, zo schijnt het, alle vitaminen eruit. En daar was het juist allemaal om begonnen.
Maar als je ze maar kort kookt, dan koken ze niet stuk.
De oplossing, dacht ik bij de eerste pan: gewoon even de vruchten in kleine stukjes snijden.
Dat sta je dus een uur te hannesen. Had ik al vermeld dat kiwi's vrij zuur zijn, en dat je dat gaat voelen, als je er een uurtje met je handen in staat? Nee, he?
Nou, dat is dus zo.
Dus bij de tweede pan dacht ik: ik haal ze gewoon door de rasp. Ik heb een hele prettige rasp, met een soort draaimechaniekje eraan. Ziet eruit als een soort ruimteschip van Star Wars (als die grote zwengels op hun dak hadden gehad). Het ding stamt, net als Star Wars overigens, nog uit de jaren '80. Maar ik bewaak hem als een draak zijn schat, want hij raspt alles.
Behalve kiwi's.
Die krengen slagen erin om zich, in een rasp, opeens van hun meest vezelige kant te laten zien. Zacht en toch draderig.
Dus uiteindelijk de staafmixer erop gezet - zeer tegen mijn zin (want gemakzuchtig en kost elektriciteit - moreel gesproken een dodelijke combinatie).
De gestaafmixerde jam kostte minder tijd. Maar was ook minder lekker.
En bovendien schijnen het in jam nu juist de min of meer heel gebleven stukjes te zijn, die niet alleen de smaak, maar ook het vitamine-C gehalte het best intact laten.
Volgend jaar dus: de kiwi's in eierdozen, en jam met stukjes erin.
En ook: de kiwi's dunnen als ze nog aan de plant hangen. Dan blijven ze groter, schijnt het, en dat scheelt met schillen.
Want ook al is het nog zo'n rotkarwei, die kiwi-jam hou ik d'r in.
Lekker spul!

zondag 18 november 2012

Verhalen van de Val 2: koudwatervrees

In mijn vorige post vertelde ik iets over het idee achter het onlangs uitgekomen boek After Oil.
Vandaag kom ik toe aan het meest interessante deel van het verhaal: de problemen met de publicatie van het boek.
John Michael Greer, de bedenker en redacteur van het boek, heeft al een hele reeks andere boeken op zijn naam staan, voornamelijk non-fictie. Het meeste daarvan is verschenen bij zijn vaste uitgever, en die was van zins ook deze verzameling korte verhalen uit te geven. Het is een uitgever die veel werk in het New Age-segment publiceert, en een hij dacht dat de bundel goed in zijn fonds zou passen. Een bundel verhalen over een toekomst, waar de technologie het moest laten afweten wegens gebrek aan goedkope energie? Dat paste precies bij zijn lezerspubliek!
Hoopte hij.
In New Age kringen is het niet ongebruikelijk om te denken Techniek=slecht, Natuur=goed, plus: de mogelijkheden van de menselijke geest zijn eindeloos en als straks de Grote Ommekeer komt (en die komt onvermijdelijk, zo onvermijdelijk zelfs dat we geen vinger hoeven uit te steken om de zaak op gang te helpen) en iedereen lekker met ons mee new-aget, nou, dan zul je eens wat beleven!
Ha, dacht de uitgever, die verhalen zitten wel snor: minder techniek betekent meer natuur en natuur is goed, dus dan is de Grote Ommekeer een feit. En verhalen over hoe mooi het leven zal zijn na de Grote Ommekeer, daar lust mijn publiek wel pap van!
Helaas.
Alle schrijvers uit de bundel gingen ervan uit dat de menselijke aard niet plotseling zal veranderen als hij armer, zieker en hongeriger wordt. En dat de westerse mens zonder toegang tot schier onbeperkte energiebronnen een stuk armer, zieker en hongeriger zal worden, dat ligt voor de hand.
Die opvatting levert een reeks verhalen op waarin de wereld veranderd is, maar de menselijke aard niet; verhalen waarin mensen liefhebben en ruziën, hopen en vrezen, net als ze nu doen. Het enige verschil is dat ze leven in een wereld in verval, wat in de meeste verhalen een extra stress-factor oplevert.
In een boze, teleurgestelde e-mail liet de uitgever weten dat het feest niet doorging. Hij had gehoopt op verhalen waarin mensen 'psychische antennes' zouden ontwikkelen, of 'een nieuwe verwantschap scheppen met planten en dieren en watermoleculen', of 'op zijn minst steencirkels oprichten en langs leylijnen reizen'.
Sommige verhalen in After Oil zijn hoopvol, andere somber. Sommige zijn literair, andere zijn meer van het who-done-it -achtige soort. Er zitten goede en minder goede tussen - dat heb je met bundels.
Maar dat kon de uitgever niet schelen. Hij zei niet: ik vind de verhalen niet goed. Hij zei trouwens ook niet dat hij ze wél goed vond. Het hele idee van kwaliteit interesseerde hem niet. Hij wilde blije verhalen over de heerlijke wereld die ons zal geworden als de olie op is, en het klimaat veranderd.
Het is om droevig van te worden. Heb je eens iemand die inziet dat de boel aan het opraken is, blijkt het een malloot die hoopt dat we van auto's en agro-industrie zullen overstappen op, en ik citeer, 'Deva's en Salamanders'. En dat we je en jij zeggen tegen watermoleculen.
Vrijwel geen enkele andere uitgever wilde zijn vingers branden aan een boek dat ingaat tegen het gangbare vooruitgangsdenken. Uiteindelijk werd het een minuscuul uitgeverijtje. Méér bleek niet mogelijk in het land van de onbegrensde mogelijkheden.

Bij wijze van contrast wil ik even wijzen op dit boek. Het boek speelt in een wereld die doet denken aan die ui After Oil - sterker nog: in mijn verhaal in After Oil wordt de voorgeschiedenis verteld van een personage uit De Glanzende Stad - maar mijn vaste uitgever gebruikt zijn fonds niet om een ideologie te pushen. Die kijkt alleen of hij een boek goed vindt. En als een boek mooi is, maar het erin verwoorde wereldbeeld is aan de sombere kant voor een kinderboek, dan is dat geen reden om het boek te laten verkommeren. Dan wordt er een list verzonnen. In dit geval werd de beste illustratrice van Nederland gevraagd om er kleurenillustraties bij te maken. Kijk, zo kan het ook.

Iedereen die serieus over duurzaamheid denkt, weet dat onze hele cultuur moet veranderen.
De stapjes zijn klein.

dinsdag 6 november 2012

Verhalen van de Val

Eigenlijk was het mijn bedoeling verder te gaan met mijn verhalen over gezellige duurzaamheid, maar mijn worsteling met de kiwi-oogst van dit jaar (13 kilo, aan één plant, en er zat niet één rijpe tussen...) zal tot een volgende keer moeten wachten. Zeer passend, want de strijd is nog niet gestreden, maar dat is niet de reden voor dit uitstel.
Ik wil deze week iets vertellen over de moeilijkheden die je ondervindt als je wilt spreken over de gevolgen wan de vele crises waar we ons in bevinden.
Daar kun je vele, vele pagina's mee vullen maar dat ga ik vandaag niet doen want, ik zal het maar meteen eerlijk zeggen, ik heb een boek te pluggen. En de perikelen rond de publicatie van dat boek zijn zowel komisch als leerzaam.
Het gaat om After Oil, een collectie toekomstverhalen over de wereld na Peak Oil. De samensteller, John Michael Greer, schrijft een veelgelezen blog over Peak Oil en realiseerde zich: ik kan wel bezig blijven de feiten te vermelden, maar dat is niet voldoende. De mens heeft, om zich een beeld van de wereld te vormen, naast feiten ook verhalen nodig.
Nu zijn er verschillende verhalen gangbaar over de toekomst. De verhalen die in onze samenleving (nog) dominant zijn gaan doorgaans uit van een voortdurende vooruitgang. Of het nu over technologie, economie of moraal gaat, in de meeste verhalen speelt de gedachte dat we nu verder zijn dan we vroeger waren, en dat we in de toekomst nog verder zullen komen, een rol op de achtergrond. Of, als het verhalen over de toekomst zijn, op de voorgrond.
Een andere sterke grondslag is die van de apocalyps, de ineenstorting. Een gedacht die zijn populariteit voor een groot deel aan het christendom te danken heeft, maar die ook omarmd wordt door veel mensen die zich bezig houden met klimaatverandering, Peak Oil etc.
Deze beide ideeën kunnen ons niet behulpzaam zijn bij de uitdagingen waar we ons voor gesteld zien. Het eerste soort verhalen wekt de gedachte: vooruitgang is onvermijdelijk en 'ze' zullen wel een oplossing vinden voor dat klimaat-en-olie dingetje. Het eerste probleem is dat er, bij navraag, niemand lid lijkt te zijn van de club die bekend staat als 'ze'. Het tweede probleem is dat er geen oplossing is voor het klimaat-en-olie dingetje, althans geen oplossing die je kunt aanduiden met het woord 'vooruitgang'.
Het tweede soort verhalen werkt verlammend: er is geen oplossing, er staan ons verschrikkelijke rampen te wachten; vandaag of morgen kan het opeens allemaal over zijn en er is niets wat we daartegen kunnen doen.
Van dergelijke gedachten krijg je niet echt zin de handen uit de mouwen te steken. Bovendien is het onzin. Apocalypsen komen in de geschiedenis niet voor. Van de val van het Romeinse rijk (Historici zijn het er niet over eens wanneer die plaats vond: tussen de tweede en de vijfde eeuw? Van 234 tot 1452? Het enige wat ze allemaal zullen beamen is: het was bepaald niet in één klap voorbij) tot het uitsterven van de dinosauriërs (die helemaal niet uitgestorven zijn, maar in mijn achtertuin wonen onder schuilnamen als 'koolmees' en 'Vlaamse Gaai'): al die ineenstortingen hebben gemeen dat ze vele generaties duurden. Het lijkt redelijk om aan te nemen dat ook onze samenleving gestaag achteruit zal gaan - eeuwenlang.
En daar hebben we bijna geen verhalen over. Wat jammer is, want de verhalen die ons aanspreken geven ons een idee over de wereld waarin we willen leven, of een manier waarop we ons leven willen vormgeven.
Daarom leek het meneer Greer verstandig om een verhalenbundel samen te stellen met verhalen uit een toekomst waarin alles gestaag achteruit gaat. Dat werd de bundel After Oil, waarin overigens mijn eerste Engelstalige verhaal is opgenomen (u dacht toch niet dat ik zoveel woorden zou wijden aan een boek waar ik niet in sta, of wel?).
Het was mijn bedoeling omstandig uit de doeken te doen wat de problemen waren bij het publiceren van dat boek, en waarom het uiteindelijk bij een minuscuul en zeer obscuur uitgeverijtje terecht is gekomen, en bij wijze van contrast nog even te wijzen op een ander, verwant boek dat geen perikelen ondervond maar, onder andere dankzij de geweldigheid van mijn Nederlandse uitgever, moeiteloos gepubliceerd werd, maar dit alles moet wachten tot volgende week.
En daarna, dat beloof ik, volgt het epos van mijn worsteling met de kiwi-oogst van dit jaar.