zaterdag 29 december 2012

De vijf duurzaamste dingen van 2012

Wat doe je in de laatste blogpost van het jaar? Terugblikken natuurlijk!
En hier op Groene Voeten blik ik terug op de duurzame kanten van het leven in 2012.
Om precies te zijn: op de duurzame kanten van mijn leven, want nog maar weer eens melden dat er weer een ronde klimaatbesprekingen de mist in is gegaan, en dat Nederland inmiddels het smerigste jongetje van de Europese klas is, is
A) saai, omdat je dat bericht elk jaar wel kunt plaatsen, en
B) laf, omdat de verandering naar duurzaamheid niet aan vergadertafels maar aan keukentafels wordt gemaakt. De wereld zul je zelf moeten veranderen; niemand anders gaat het voor je doen.
Daarom hierbij: de top vijf van manieren waarop ik mijn leven duurzamer heb gemaakt in 2012.

Op 1, met stip: de houtkachel! Niet dat ik die dit jaar heb laten installeren; dat was eind december 2011. Maar dit jaar heb ik 'm in gebruik genomen, ik heb een houtopslag in de tuin gemaakt en een groot deel van de lente en herfst heb ik hout gestookt in plaats van aardgas. En bovenal: ik heb mijn kachel leren gebruiken. Elke kachel en elke schoorsteen is anders, en de combinatie warme kamer+volledige verbranding+laag houtverbruik bereik je pas na veel oefening.

Op 2: de tuin. Niet alleen heb ik dit jaar een tweede groentenbed in productie genomen, waarvan ik smakelijke spinazie, koolrabi en pompoen heb kunnen smikkelen waar geen vervoerskilometer aan te pas is gekomen, ook heb ik me te pletter gelezen over permacultuur en Bio-intensieve tuinbouw, een volkstuin gehuurd voor het komende jaar, struiken en heesters ontworteld om volgend jaar mijn hele voortuin in productie te nemen en zaad en zaailingen besteld voor het komende jaar. (Ik speel hier een beetje vals... als ik al deze voorbereidingen tot vrucht laat komen in 2013, staan ze volgend jaar weer in mijn top vijf)

Op 3: de ledlampen. Een groot deel van mijn huis wordt inmiddels met LED verlicht. Serieuze besparing op elektriciteit!

Op 4: de hooikist. Die is nog niet helemaal af, maar al wel volop in gebruik. Ik heb niet geteld hoeveel pannen rijst, soep, bieten etc. ik daarin heb gekookt en wat ik daarmee aan gas heb bespaard, maar het is aardig wat.

Op 5: Hmmm... moeilijke keuze! Verschillende kleine verbeteringen strijden om deze laatste plek. Ik hou het op: de jam. Ik heb mezelf aangewend om in de herfst zelf jam te maken van kleinfruit uit de tuin (de kiwi's!) of uit het openbaar domein (bramen, van een overwoekerde groenstrook waar er zoveel groeien dat zelfs de plaatselijke vogelpopulatie ze niet allemaal op krijgt. Dat laatste is wel een voorwaarde om van duurzaam te kunnen spreken, overigens.) Sinds Augustus geen potje jam meer gekocht. De voordelen zijn evident: geen vervoerskilometers en duchtige recycling van jampotjes. De nadelen (energieverspilling door kleinschaligheid) zijn hopelijk kleiner dan de voordelen, maar uitgerekend heb ik het niet en daarom: de laatste plaats.


En jij? hoe is jou leven duurzamer geworden in 2012?

zondag 23 december 2012

Bizarre uitjes

Gisteren zag mijn huishouden een aardige samenloop van omstandigheden: het einde van het groeiseizoen van 2012, en het begin van dat van 2013.
's Avonds stond er veldsla op het menu: het laatste voedsel dat er nog groeit, in mijn tuin. Mijn gezin heeft een collectieve hekel aan vrijwel alle kolen, wat wil zeggen dat oer-hollandse winterdelicatessen zoals boerenkool en spruitjes uitgesloten zijn van deelname aan mijn tuintje.
Aardperen, die ik in het verleden tot in januari heb kunnen oogsten, komen er ook niet meer in. Zelf vind ik dit aardige knolletje zeer smakelijk, maar in mijn gezin wordt daar door sommigen heel anders over gedacht. En mijn enige medestander in dezen krijgt er buikpijn van, dus die ziet de aardpeer ook liever gaan dan komen.
Met prei zou ik nog wel weg kunnen komen, mits met mate toegediend, maar die stond dit jaar domweg niet in mijn teeltplan. Ik heb maar een paar vierkante meter tot mijn beschikking.
Volgend jaar wordt dat radicaal anders. Ten eerste gaat de voortuin op de schop en ten tweede heb ik een volkstuintje gescoord.
Mijn voortuin wordt volledig omgebouwd tot productiemiddel. Fruitbomen, groentebedjes en een paar knotboompjes voor geriefhout. Dat laatste, eerlijk gezegd, voornamelijk omdat ik het woord 'geriefhout' een pracht van een woord vind. Dat krijg je, als je een schrijver een tuin laat bedenken.
Het volkstuintje is een iets ander verhaal: dat ga ik gebruiken om te experimenteren met een oude indiaanse teeltmethode, de zg. 'Three Sisters'. In die methode plant je mais, bonen en pompoenen door elkaar, en dat zou elkaar dan enorm goed moeten helpen en tot grote groeiprestaties opzwepen. De stengels van de mais dienen als staken waarlangs de bonen op kunnen klimmen, de bonen leggen stikstof vast in de bodem waar de mais en de pompoenen van kunnen mee-snoepen, de pompoenen houden met hun grote bladeren het onkruid in toom, kortom, als het goed is heb je er de hele zomer geen omkijken naar en is het daarna overvloedig oogsten geblazen.
Voor al die plannen heb ik natuurlijk zaaigoed nodig, en dat heeft de onvolprezen firma Vreeken keurig netjes naar mij opgestuurd. Gisterenmiddag kwam mijn bestelling aan; dat is wat ik bedoelde, toen ik zei dat het groeiseizoen van 2013 voor mij al begonnen was.
Het meest in mijn nopjes was ik met de ongebruikelijke ui-achtigen die ik besteld had. Daslook, Oerprei en St.-Jansuitjes - die eerste ken ik slechts van horen zeggen, de andere twee ken ik helemaal nérgens van. Ik heb ze voornamelijk aangeschaft om ze onder de fruitboompjes te zetten - het schijnt dat planten uit de uien-familie, met hun sterke geur, ongedierte (lees: bladluizen) zodanig in de war brengen dat de arme beestjes de boom niet meer kunnen vinden.
Tussen de bizarre uitjes komt rode klaver te staan, ook weer een stikstof-binder, die mijn fruitboompjes zal doen groeien als kool. Heb ik ergens gelezen.

Hmmm. Ik heb nu al drie keer een voorbehoud moeten maken. Mijn plannen zijn wel erg afhankelijk van wat ik zoal gelezen heb over Permacultuur, en ik weet nog heel goed wat het resultaat was, de vorige keer dat ik mij verliet op wijsheid-van-horen-zeggen.
Volgend jaar, zo rond oktober, weet ik pas hoe het verhaaltje verder gaat.
Dat is een beetje de ellende van tuinieren: de leercurve kan niet sneller stijgen dan het ritme van de seizoenen toestaat.
Of je moet een tuin in Zuid-Afrika nemen, zodat je op twee halfronden tegelijk kunt experimenteren. Dan gaat het twee keer zo snel.
Maar dan moet je wel heel veel vliegreizen maken, dus van duurzaamheid is dan geen sprake meer.

zondag 16 december 2012

Isolatie is energieverspilling

Energie besparen, en het is een beetje droevig dat hier soms nog op gewezen moet worden, kun je het beste doen door zo weinig mogelijk energie te verbruiken. Wie zijn huis isoleert, en vervolgens alle kamers dag en nacht tot 21 graden verwarmt, is niet erg zuinig bezig.
En daar komt nog bij dat, als je wilt isoleren, isolatiemateriaal moet worden geproduceerd, aangevoerd en geïnstalleerd. Kost allemaal energie. Bij ongewijzigd verbruik haal je die energie er snel genoeg weer uit, natuurlijk, maar het punt is nou juist dat je door je verbruikt te wijzigen een veel groter rendement kunt halen.
Een voorbeeld:
In mijn slaapkamer is het 's nachts koud. Dus ik heb het koud, zelfs onder drie dekens (nou ja, ik persoonlijk niet, want ik ben gezegend met een killer van een stofwisseling, maar anderen wel, waaronder iemand die gebruik maakt van dezelfde slaapkamer als ik. En reken maar dat het direct in mijn belang is dat die persoon het niet al te koud heeft 's nachts). Dat wil ik niet; ik wil het warm hebben. Dus de verwarming moet aan.
Ho, stop! Als ik de verwarming aandoe heeft mijn hele slaapkamer het warm, en dat was niet wat ik wilde.
Ik ben kleiner dan mijn slaapkamer (anders zou ik er niet inpassen), dus het is goedkoper om mij te verwarmen dan mijn slaapkamer.
Kortom: in mijn bed, dáár moet het warm zijn.
En aangezien mijn bed al geïsoleerd is, want dekens zijn niks anders dan isolatiemateriaal, is het heel efficiënt om mijn bed te verwarmen en mijn slaapkamer ongemoeid te laten. Zelfs en open raam bij lichte vorst heeft geen invloed op het verbruik van je elektrieke dekentje, want dat heeft geen thermostaat en levert een constante temperatuur af. En het verbruikt ongeveer 50 watt; ongeveer hetzelfde als de gloeilamp die je ouders voor je lieten branden op de gang, omdat het anders eng was.
Laten we zeggen dat je zes uur slaapt, dan verbruikt je dekentje pak 'm beet 0.3 KwH. Da's een stuk minder dan je verwarming verbruikt.
Maar het kan, natuurlijk, nog beter. Zoals zo vaak is ook hier de meest ouderwetse oplossing weer de duurzaamste: koop een kruik. Zet de fluitketel op en 0,2 KwH later heb je een liter warm water die, mits verpakt in kruik, garant staat voor een hele nacht warmte.
Nu is slapen met een kruik iets voor baby's. Het is ouderwets, armoedig en potsierlijk. MAAR. Leg op een koude winternacht een kruik in je bed, aan de kant waar je geliefde slaapt, en hij/zij zal je automatisch zien als de liefste, meest zorgzame persoon ter wereld.
De warmte die dat genereert, daar kan geen isolatie tegenop.
Maar de woonkamer dan? Die moet je wel isoleren, want in de woonkamer lig je niet onder een stapel dekens. Of wel?
Hou je vast. Nu gaan we hardcore.
Neem een slaapzak. Doe warm water in kruik. Doe kruik in slaapzak. Doe onderlijf ook in slaapzak. Lees boek. Dan hoef je alleen nog maar uit je slaapzak te komen om de verwarming uit te zetten, vanwege dat je het zo heet hebt.
Hoho, zegt u nu. Dát gaat mij een beetje te ver. Ik wil potverdrie wel rond kunnen lopen in mijn eigen woonkamer.
Welnu, lezer, ik ook. Daarom laat ik mijn huis ook isoleren, en stook ik af en toe de kachel flink op.
Maar naarmate de crisis verder voortschrijdt, zullen er meer en meer mensen komen bij wie gas en/of elektra worden afgesloten. U en mij gaat dat natuurlijk niet overkomen, lezer - ben je gek, dat overkomt alleen anderen. Maar mocht het ooit een van uw kennissen overkomen, dan weet u nu welke tip u hen kunt geven. Mochten uw kennissen zó krap komen te zitten, dat ze zelfs geen slaapzak meer kunnen betalen, dan mompelt u iets over een oud gordijn, een handjevol hooi, en de woorden 'zelfgemaakte voetenzak'. Een dikke trui doet dan de rest. Want een dikke trui is nog altijd de meest efficiënte isolatie.

zondag 9 december 2012

De ijskoude feiten

Uitgerekend nu de winter hier serieus werk begint te leveren, komt de bodem van mijn houtvoorraad in zicht. Ik had 2,5 kuub bemachtigd; dat zou genoeg moeten zijn om de lente te halen, hoopte ik. Maar nee. Ik ben blij als ik nog een paar houtjes heb op 31 december, zodat ik er in elk geval in 2012 warmpjes bij zal hebben gezeten.
Op 1 januari ga ik niet plotseling dood van de kou, natuurlijk, want dan zet ik gewoon de verwarming aan. Dat doe ik nu ook al, op dagen dat mijn gezin wel thuis is, maar ik niet; ik ben de stoker bij ons thuis, en als ik de kachel niet aanmaak, dan komt er geen vuur in. Niet dat ik de enige ben die met zijn vingers aan de kachel mag zitten, maar, zoals eerder gezegd: hout stoken is een vaardigheid die je moet leren, en ik heb tot nu toe niet de tijd genomen die vaardigheid door te geven aan mijn gezin.
Fijn dus, dat er verwarming is. Als mijn hout op is, kan ik gewoon beginnen gas te verstoken.
Maar dat wil ik liever niet, want A) gas is een eindige, fossiele brandstof die je spaarzaam zou moeten gebruiken, en voor nuttiger dingen dan de mogelijkheid om in een T-shirt door je huis te dansen terwijl het buiten vriest. En B) het klimaat verandert al genoeg. Trouwens, C: gas kost geld. Ik heb e.e.a. niet precies uitgerekend, maar ik ga ervan uit dat Vimes' Boots Principle ook hier weer opgeld doet, en dat de goedkoopste optie die is, die alleen gebruikt kan worden door het welgesteldere deel van onze bevolking: het deel dat een huis heeft waarin men een houtkachel of open haard kan installeren. En een tuin om 5 kuub hout in op te slaan (dat kan natuurlijk ook in een kelderbox, maar dan moet je wel héél zeker weten dat je houtvoorraad geheel vrij is van boktorren en dergelijk ongedierte). Je kunt wel elke keer dat je wilt stoken een zakje haardhout halen bij de Gamma, maar dat hout is niet alleen schreeuwend duur, het is bovendien in een oven gedroogd, waarmee meteen een eind wordt gemaakt aan iedere mogelijke vorm van energie-efficiëntie.
Trouwens, als je zakjes hout van 10 kilo moet halen bij bouwmarkt of benzinepomp, dan fiets je je het leplazerus, want de hoeveelheden die je moet verstoken om één kamer te verwarmen, die zijn niet mals.
Dat is een groot voordeel van die open haard: dat je aan je spierballen voelt hoeveel energie je verbruikt. Je weet wel dat we teveel verstoken met z'n allen, en dat dat waarschijnlijk ook geldt voor jou persoonlijk, maar pas als je zelf iedere kilojoule hebt versjouwd word je echt met je neus op de ijskoude feiten gedrukt.
Draai ik er in een seizoen zóveel geboomte doorheen? En als ik alles op gas zou stoken, zou ik dan niet een vergelijkbare hoeveelheid prehistorische groeisels verbruiken?
Daar word je wel even stil van.
En die stilte kan ik mooi gebruiken om een bekentenis te doen: Mijn muren zijn niet geïsoleerd. Mijn ramen wel, en mijn vloer, en mijn dak, maar toen het erop aankwam de muren te doen, keek in nog eens in mijn portemonnee en ik dacht: mwoah, nu maar even niet, dat gaat me minstens 2000 euro kosten, ik doe dat volgend jaar wel, of het jaar daarna, als ik het geld heb.
Maar als je voor de zevende keer op één zondag een emmer hout uit de opslag aan het halen bent, dan drijven je gedachten onwillekeurig in de richting: ach, tweeduizend euro, hoeveel is dat nou? Afgezet tegen, bijvoorbeeld, drie keer minder (per dag) de vrieskou in lopen om hout te halen?
Gelooft u mij: de investering lijkt opeens een stuk minder onoverkomelijk.
Om nog maar te zwijgen van enkele andere simpele trucs om warm te blijven zonder te stoken, waarover ik volgende week te spreken zal komen.

zondag 25 november 2012

Kiwi-RSI

Wij mensapen delen een genetische afwijking met fruitvleermuizen en cavia's: we kunnen in onze lichamen geen ascorbinezuur aanmaken. En zonder A-Scorbinezuur krijgen we last van Scorbus, oftewel scheurbuik, want ascorbinezuur is hetzelfde goedje als vitamine C. Jazeker, lezer: alle andere dieren en planten kunnen vitamine C maken. Alleen wij, de cavia's en de fruitvleermuisjes niet. Hartelijk dank, moeder Natuur, dat heeft u weer fijn geregeld!
Gelukkig eet ik graag fruit, dus dat probleem kan opgelost worden.
Al jaren lang staat er dan ook een kiwi-plant te groeien tegen een zuidelijke muur van mijn huis. Een klimplant met mooie, grote bladeren die 's zomers de zon uit de kamer houden en 's winters op een hoopje lekkere mulch liggen te maken. Maar het gaat niet om de bladeren, natuurlijk (hoewel die al twee zeer nuttige dingen doen). Het gaat om de kiwi's.
Welnu: de kiwi-oogst was groot, dit jaar. Kilootje of dertien, van 1 plant.
Dat klinkt goed, maar het levert nogal wat problemen op.
Om te beginnen: de kiwi-plant komt oorspronkelijk uit China, en doe het ook in Nieuw-Zeeland erg goed. Die landen hebben een ander klimaat dan wij. Dus, jammer jammer, in Nederland worden kiwi's niet rijp. Kiwi's moet je oogsten vóór de eerste vorst, en we hadden een vrij vroege nachtvorst dit jaar, dus begin oktober zat ik opeens met dertien kilo onrijpe kiwi's opgescheept.
Nu schijnt het dat je ze in een koele ruimte kunt laten narijpen. Dat komt dan mooi uit, want ik heb een koele ruimte: mijn kelder.
Maar hoe sla je kiwi's op?
Ik dacht: laat ik ze maar eens op stro leggen. Dat was waarschijnlijk een goede gedachte. Aangezien echter een groot deel van de beschikbare vloer- en plankruimte in mijn kelder zou worden ingenomen door dertien netjes op stro uitgespreide kilo's kiwi's kwam ik op het onzalige idee ze te stapelen. In, ik zal het maar eerlijk zeggen, manden en dozen.
Daar liet ik ze anderhalf maandje liggen. Om na te rijpen. Nu weet ik nog van vorig jaar dat kiwi's heel lang in onrijpe toestand blijven, om daarna ineens helemaal zacht en bah-vies te worden. Overrijpe kiwi's daar kun je helemaal niets meer mee.
Onrijpe kiwi's zijn ook geen pretje - keihard en veel te zuur - maar daar is nog iets aan te doen. En dat deed ik dan ook: ik maakte er kiwi-jam van.
Niet van alle dertien kilo, natuurlijk, want nu openbaarde zich de enormiteit van mijn opslagfout. Daar in die dozen was de boel gaan schimmelen. Alleen de bovenste laagjes waren nog bruikbaar. Het merendeel van mijn oogst kon dus linea recta de composthoop op.
Geeft niks, sprak ik met tranen in mijn ogen. Compost is ook fijn.
Al doende leert men. Ik heb al jaren de eigenaardige gewoonte eierdozen niet zomaar weg te gooien. Daar heeft vast nog eens iemand iets aan, denk ik steeds, maar niemand wil ze hebben. Behalve dan ikzelf, volgend jaar. Volgend jaar gaan mijn kiwi's in eierdozen. Kijken of ze het dan nog voor elkaar krijgen te gaan schimmelen!
Ik had dus nog ruim vier kilo kiwi's om jam van te maken.
Genoeg voor 6 kilo jam, want er moet suiker bij anders blijft het te zuur; bovendien werk suiker conserverend (het spul zet een proces van osmose in gang, waardoor bacterieën en schimmels domweg uitdrogen. Dan moet je eigenlijk meer suiker gebruiken, de verhouding moet 1:1 zijn, dus ik heb mijn jam nog even gesteriliseerd: 10 minuten in de oven op 150 graden).
Inmiddels weet ik, beste lezer, dat het echt een rotkarweitje is, Kiwi-jam maken. Eerst moet je namelijk 4 kilo kiwi's schillen. Een kiwi zonder schil is een beetje glibberig, die moet je stevig vasthouden, wat de kans op in-je-vinger-snijden aanmerkelijk vergroot. Daardoor ga je krampachtig schillen; ik kreeg er pijn in mijn pols van. Kiwi-RSI - hoe sneu is dat?
En dan zwijg ik nog van die rottige haartjes die overal aan blijven kleven.
Na het schillen moeten de kiwi's even koken. Liefst zo kort mogelijk. Anders kook je, zo schijnt het, alle vitaminen eruit. En daar was het juist allemaal om begonnen.
Maar als je ze maar kort kookt, dan koken ze niet stuk.
De oplossing, dacht ik bij de eerste pan: gewoon even de vruchten in kleine stukjes snijden.
Dat sta je dus een uur te hannesen. Had ik al vermeld dat kiwi's vrij zuur zijn, en dat je dat gaat voelen, als je er een uurtje met je handen in staat? Nee, he?
Nou, dat is dus zo.
Dus bij de tweede pan dacht ik: ik haal ze gewoon door de rasp. Ik heb een hele prettige rasp, met een soort draaimechaniekje eraan. Ziet eruit als een soort ruimteschip van Star Wars (als die grote zwengels op hun dak hadden gehad). Het ding stamt, net als Star Wars overigens, nog uit de jaren '80. Maar ik bewaak hem als een draak zijn schat, want hij raspt alles.
Behalve kiwi's.
Die krengen slagen erin om zich, in een rasp, opeens van hun meest vezelige kant te laten zien. Zacht en toch draderig.
Dus uiteindelijk de staafmixer erop gezet - zeer tegen mijn zin (want gemakzuchtig en kost elektriciteit - moreel gesproken een dodelijke combinatie).
De gestaafmixerde jam kostte minder tijd. Maar was ook minder lekker.
En bovendien schijnen het in jam nu juist de min of meer heel gebleven stukjes te zijn, die niet alleen de smaak, maar ook het vitamine-C gehalte het best intact laten.
Volgend jaar dus: de kiwi's in eierdozen, en jam met stukjes erin.
En ook: de kiwi's dunnen als ze nog aan de plant hangen. Dan blijven ze groter, schijnt het, en dat scheelt met schillen.
Want ook al is het nog zo'n rotkarwei, die kiwi-jam hou ik d'r in.
Lekker spul!

zondag 18 november 2012

Verhalen van de Val 2: koudwatervrees

In mijn vorige post vertelde ik iets over het idee achter het onlangs uitgekomen boek After Oil.
Vandaag kom ik toe aan het meest interessante deel van het verhaal: de problemen met de publicatie van het boek.
John Michael Greer, de bedenker en redacteur van het boek, heeft al een hele reeks andere boeken op zijn naam staan, voornamelijk non-fictie. Het meeste daarvan is verschenen bij zijn vaste uitgever, en die was van zins ook deze verzameling korte verhalen uit te geven. Het is een uitgever die veel werk in het New Age-segment publiceert, en een hij dacht dat de bundel goed in zijn fonds zou passen. Een bundel verhalen over een toekomst, waar de technologie het moest laten afweten wegens gebrek aan goedkope energie? Dat paste precies bij zijn lezerspubliek!
Hoopte hij.
In New Age kringen is het niet ongebruikelijk om te denken Techniek=slecht, Natuur=goed, plus: de mogelijkheden van de menselijke geest zijn eindeloos en als straks de Grote Ommekeer komt (en die komt onvermijdelijk, zo onvermijdelijk zelfs dat we geen vinger hoeven uit te steken om de zaak op gang te helpen) en iedereen lekker met ons mee new-aget, nou, dan zul je eens wat beleven!
Ha, dacht de uitgever, die verhalen zitten wel snor: minder techniek betekent meer natuur en natuur is goed, dus dan is de Grote Ommekeer een feit. En verhalen over hoe mooi het leven zal zijn na de Grote Ommekeer, daar lust mijn publiek wel pap van!
Helaas.
Alle schrijvers uit de bundel gingen ervan uit dat de menselijke aard niet plotseling zal veranderen als hij armer, zieker en hongeriger wordt. En dat de westerse mens zonder toegang tot schier onbeperkte energiebronnen een stuk armer, zieker en hongeriger zal worden, dat ligt voor de hand.
Die opvatting levert een reeks verhalen op waarin de wereld veranderd is, maar de menselijke aard niet; verhalen waarin mensen liefhebben en ruziën, hopen en vrezen, net als ze nu doen. Het enige verschil is dat ze leven in een wereld in verval, wat in de meeste verhalen een extra stress-factor oplevert.
In een boze, teleurgestelde e-mail liet de uitgever weten dat het feest niet doorging. Hij had gehoopt op verhalen waarin mensen 'psychische antennes' zouden ontwikkelen, of 'een nieuwe verwantschap scheppen met planten en dieren en watermoleculen', of 'op zijn minst steencirkels oprichten en langs leylijnen reizen'.
Sommige verhalen in After Oil zijn hoopvol, andere somber. Sommige zijn literair, andere zijn meer van het who-done-it -achtige soort. Er zitten goede en minder goede tussen - dat heb je met bundels.
Maar dat kon de uitgever niet schelen. Hij zei niet: ik vind de verhalen niet goed. Hij zei trouwens ook niet dat hij ze wél goed vond. Het hele idee van kwaliteit interesseerde hem niet. Hij wilde blije verhalen over de heerlijke wereld die ons zal geworden als de olie op is, en het klimaat veranderd.
Het is om droevig van te worden. Heb je eens iemand die inziet dat de boel aan het opraken is, blijkt het een malloot die hoopt dat we van auto's en agro-industrie zullen overstappen op, en ik citeer, 'Deva's en Salamanders'. En dat we je en jij zeggen tegen watermoleculen.
Vrijwel geen enkele andere uitgever wilde zijn vingers branden aan een boek dat ingaat tegen het gangbare vooruitgangsdenken. Uiteindelijk werd het een minuscuul uitgeverijtje. Méér bleek niet mogelijk in het land van de onbegrensde mogelijkheden.

Bij wijze van contrast wil ik even wijzen op dit boek. Het boek speelt in een wereld die doet denken aan die ui After Oil - sterker nog: in mijn verhaal in After Oil wordt de voorgeschiedenis verteld van een personage uit De Glanzende Stad - maar mijn vaste uitgever gebruikt zijn fonds niet om een ideologie te pushen. Die kijkt alleen of hij een boek goed vindt. En als een boek mooi is, maar het erin verwoorde wereldbeeld is aan de sombere kant voor een kinderboek, dan is dat geen reden om het boek te laten verkommeren. Dan wordt er een list verzonnen. In dit geval werd de beste illustratrice van Nederland gevraagd om er kleurenillustraties bij te maken. Kijk, zo kan het ook.

Iedereen die serieus over duurzaamheid denkt, weet dat onze hele cultuur moet veranderen.
De stapjes zijn klein.

dinsdag 6 november 2012

Verhalen van de Val

Eigenlijk was het mijn bedoeling verder te gaan met mijn verhalen over gezellige duurzaamheid, maar mijn worsteling met de kiwi-oogst van dit jaar (13 kilo, aan één plant, en er zat niet één rijpe tussen...) zal tot een volgende keer moeten wachten. Zeer passend, want de strijd is nog niet gestreden, maar dat is niet de reden voor dit uitstel.
Ik wil deze week iets vertellen over de moeilijkheden die je ondervindt als je wilt spreken over de gevolgen wan de vele crises waar we ons in bevinden.
Daar kun je vele, vele pagina's mee vullen maar dat ga ik vandaag niet doen want, ik zal het maar meteen eerlijk zeggen, ik heb een boek te pluggen. En de perikelen rond de publicatie van dat boek zijn zowel komisch als leerzaam.
Het gaat om After Oil, een collectie toekomstverhalen over de wereld na Peak Oil. De samensteller, John Michael Greer, schrijft een veelgelezen blog over Peak Oil en realiseerde zich: ik kan wel bezig blijven de feiten te vermelden, maar dat is niet voldoende. De mens heeft, om zich een beeld van de wereld te vormen, naast feiten ook verhalen nodig.
Nu zijn er verschillende verhalen gangbaar over de toekomst. De verhalen die in onze samenleving (nog) dominant zijn gaan doorgaans uit van een voortdurende vooruitgang. Of het nu over technologie, economie of moraal gaat, in de meeste verhalen speelt de gedachte dat we nu verder zijn dan we vroeger waren, en dat we in de toekomst nog verder zullen komen, een rol op de achtergrond. Of, als het verhalen over de toekomst zijn, op de voorgrond.
Een andere sterke grondslag is die van de apocalyps, de ineenstorting. Een gedacht die zijn populariteit voor een groot deel aan het christendom te danken heeft, maar die ook omarmd wordt door veel mensen die zich bezig houden met klimaatverandering, Peak Oil etc.
Deze beide ideeën kunnen ons niet behulpzaam zijn bij de uitdagingen waar we ons voor gesteld zien. Het eerste soort verhalen wekt de gedachte: vooruitgang is onvermijdelijk en 'ze' zullen wel een oplossing vinden voor dat klimaat-en-olie dingetje. Het eerste probleem is dat er, bij navraag, niemand lid lijkt te zijn van de club die bekend staat als 'ze'. Het tweede probleem is dat er geen oplossing is voor het klimaat-en-olie dingetje, althans geen oplossing die je kunt aanduiden met het woord 'vooruitgang'.
Het tweede soort verhalen werkt verlammend: er is geen oplossing, er staan ons verschrikkelijke rampen te wachten; vandaag of morgen kan het opeens allemaal over zijn en er is niets wat we daartegen kunnen doen.
Van dergelijke gedachten krijg je niet echt zin de handen uit de mouwen te steken. Bovendien is het onzin. Apocalypsen komen in de geschiedenis niet voor. Van de val van het Romeinse rijk (Historici zijn het er niet over eens wanneer die plaats vond: tussen de tweede en de vijfde eeuw? Van 234 tot 1452? Het enige wat ze allemaal zullen beamen is: het was bepaald niet in één klap voorbij) tot het uitsterven van de dinosauriërs (die helemaal niet uitgestorven zijn, maar in mijn achtertuin wonen onder schuilnamen als 'koolmees' en 'Vlaamse Gaai'): al die ineenstortingen hebben gemeen dat ze vele generaties duurden. Het lijkt redelijk om aan te nemen dat ook onze samenleving gestaag achteruit zal gaan - eeuwenlang.
En daar hebben we bijna geen verhalen over. Wat jammer is, want de verhalen die ons aanspreken geven ons een idee over de wereld waarin we willen leven, of een manier waarop we ons leven willen vormgeven.
Daarom leek het meneer Greer verstandig om een verhalenbundel samen te stellen met verhalen uit een toekomst waarin alles gestaag achteruit gaat. Dat werd de bundel After Oil, waarin overigens mijn eerste Engelstalige verhaal is opgenomen (u dacht toch niet dat ik zoveel woorden zou wijden aan een boek waar ik niet in sta, of wel?).
Het was mijn bedoeling omstandig uit de doeken te doen wat de problemen waren bij het publiceren van dat boek, en waarom het uiteindelijk bij een minuscuul en zeer obscuur uitgeverijtje terecht is gekomen, en bij wijze van contrast nog even te wijzen op een ander, verwant boek dat geen perikelen ondervond maar, onder andere dankzij de geweldigheid van mijn Nederlandse uitgever, moeiteloos gepubliceerd werd, maar dit alles moet wachten tot volgende week.
En daarna, dat beloof ik, volgt het epos van mijn worsteling met de kiwi-oogst van dit jaar.

zaterdag 27 oktober 2012

Gezellig duurzaam, deel 3: Kopje thee

Soms gebeuren dingen in precies de juiste volgorde.
Een kennis vertelde me dat een waterkoker minder energie gebruikt dan een fluitketel, en nog geen week later gaf mijn fluitketel de geest.
Hoe, zo zult u zich misschien afvragen - in ieder geval stond ik het mij af te vragen, met luide stem en een taalgebruik dat mij waarschijnlijk in problemen zou brengen met de Schepper, als zo'n personage bestond en tijd had om zich druk te maken over enkele haastige en emotionele woorden in mijn keuken - hoe kan een fluitketel nou de geest geven? Er zit niet echt wat je noemt hoogwaardige technologie in verwerkt. Een ijzeren vat met een handvat en een fluitje, dat is het wel zo'n beetje. En aangezien je het fluitje, met een beetje goede wil, nog zou kunnen omschrijven als 'Het meest technologisch ingewikkelde deel van de fluitketel' is dan waarschijnlijk het eerste wat er kapot gaat, niet?
Nee dus. Dingen gaan ook nooit eens een keer zoals je verwacht. Het was het handvat. Dat was een houten handvat, en we kunnen ons afvragen hoe verstandig het is van de HEMA om een voorwerp, dat op het vuur geplaatst moet worden, te voorzien van houten onderdelen.
Kennelijk werd een deel van de warmte, die ik in mijn kopjes thee investeerde, gebruikt voor het vernachelen van mijn handvat. Zonde en jammer. Misschien zat er toch iets in die opmerking van mijn kennis, dat fluitketels meer energie verbruiken dan waterkokers?
Een rondje googlen leverde mij de gevraagde informatie. Waterkokers en fluitketels, dat maakt maar weinig uit. 0,022 kilowattuur per liter, ongeveer. In het voordeel van de fluitketel, dat dan weer wel.
MAARRRR duurzaamheid is zelden simpel. (Als u dacht dat dat van die 0,022 KwH/Liter simpel was, tenminste - ik ben zo vrij geweest de energiekosten voor het uitzoeken van dit feitje buiten beschouwing te laten. Googlen kost meer energie dan u denkt...)
Er zijn nog een paar factoren in het spel.
Kalk, bijvoorbeeld.
Wie water verwarmt, krijgt kalkaanslag. En de kalklaag die zich ontwikkelt in koker of ketel, wordt méé verwarmd als u water wilt koken. Regelmatig ontkalken bespaart dus energie (hoe vaak u moet ontkalken om de juiste balans te vinden tussen energiezuiniger koken enerzijds, en het besparen op azijn, die ook weer energie kost om te produceren en vervoeren, anderzijds - dat mag u lekker zelf uitrekenen. Ik ben gekke Henkie niet). Kalk in een koker valt eerder op dan kalk in een ketel, dus dat regelmatige ontkalken doe je eerder met een waterkoker. Of je moet ergens opschrijven hoe vaak je thee zet, en dan na elke vijftig keer (ik noem maar wat) netjes ontkalken.
Daarbij komt: veel waterkokers hebben een ruitje waardoor je precies kunt zien hoeveel water je aan het verwarmen bent. Fluitketels hebben dat niet. Daar moet je op het gevoel mee werken, en dat wil zeggen dat je regelmatig méér water verwarmt dan je nodig hebt. Of je moet een maatbeker strategisch tussen je kraan en je fornuis plaatsen.
Bovendien, en hier zit de echte winst, drinken wij thuis vaak groene thee. En veel van de betere groene thee-soorten dient met te zetten met water van 80 of zelfs 70 graden (bijvoorbeeld, respectievelijk, Lung Ching of Pi Lo Chun). Water verwarmen tot 80 graden kost, natuurlijk, veel minder energie dan doorgaan tot het kookpunt. Het is veel en veel makkelijker om dit verschil in te schatten bij een waterkoker dan bij zo'n potdichte fluitketel. (Ik gebruik zelf een vloeistofthermometer, maar ik ben dan ook een thee-purist. Lung Ching gezet op 100 of zelfs 90 graden is gewoon niet te zuipen). Je kunt ook een koker kopen waarvan je de temperatuur kunt instellen, al zijn die, zo heb ik inmiddels helaas ondervonden, niet altijd even betrouwbaar.
Kortom: op primaire prestaties legt de waterkoker het nét af tegen de fluitketel. Maar op secundaire prestaties (ontkalken, niet meer water verwarmen dan nodig, verwarmen tot onder het kookpunt) is een waterkoker veel mákkelijker in het gebruik.
Nu kun je zeggen: doe dan wat meer extra moeite voor die 0,022 KwH/L. Wil je nou duurzaam leven of niet!?
Maar als we de menselijke natuur in aanmerking nemen is het verstandig om te zeggen: neem lekker die waterkoker. Dan doen al onze natuurlijke, en op zichzelf domme en/of zelfzuchtige menselijke neigingen het duurzame werk voor ons.
Ziet er vies uit he, die kalk?
Lekker snel klaar he, als je niet meer water neemt dan nodig?
Lekker he, Lunch Ching van 80 graden?
Zo is de waterkoker duurzamer, niet omdat-ie minder energie gebruikt maar omdat-ie ons verleidt tot duurzaam gedrag.

zaterdag 13 oktober 2012

Gezellig duurzaam, deel 2: Hoera voor CO2!

Nu de ochtenden weer wat frisser worden begin ik langzaam mijn kachel onder de knie te krijgen. Hij is destijds aangeschaft om twee redenen: ten eerste omdat hij buitengewoon efficiënt is in het verbranden van hout en ten tweede omdat hij er mooi uitziet. Voor sommige waarden van mooi, natuurlijk. Als je houdt van veel versieringen en krullerige lijnen, dan is-ie foeilelijk. Houd je echter meer van rechte, strakke lijnen dan is-ie prachtig. (Voor wie nieuwsgierig is naar de esthetiek van mijn huiskamer, het is een Stuv 16 cube)
Het voordeel van die efficiënte verbranding is dat je minder houdt nodig hebt om je kamer warm te stoken. Een ander voordeel is dat het houdt bijna volledig verbrandt, wat wil zeggen dat het hout grotendeels wordt omgezet in waterdamp en CO2. En CO2 is, in dit verband, goed. De boodschap dat CO2 slecht is is er zo ingehamerd (en terecht) dat je bijna gaat vergeten dat zijn kleine broertje koolmonoxide ook geen lieverdje is.
Adem teveel koolmonoxide in en de sterft.
Je moet er vrij veel van binnenkrijgen, dat is waar, maar in de dagen dat Nederland zich warmde aan gaskachels kwam het regelmatig voor dat mensen, die indommelden bij een gaskachel waar een kleinigheidje mee mis was, nooit meer uitdommelden.
Hoera voor CO2, dus.
Ook al omdat er bij volledige verbranding maar weinig roet vrijkomt. En roet is niet goed. Ik woon in een buurt waar vrij veel mensen een open haard hebben. Op de mooie, heldere, vrieskoude nachten hangt er in mijn straat soms een dichte mist, die geen mist is - zelfs geen smog - maar pure rook. Op de traditioneel gezellige winteravonden - kerst, Sinterklaas, oudjaar - kan een asthma-lijder zich beter niet buiten wagen in onze buurt.
Roet is een moordenaar.
Het is de oorzaak van schoorsteenbranden, maar dat is klein bier. Het spul is kankerverwekkend en er zijn verbanden gevonden met hart- en vaatziekten. Wie hout wil stoken (en heel veel mensen willen dat; hun aantal zal over een jaar of tien explosief toenemen, want dan is de gasbel in Slochteren leeg en dan moet Nederland aardgas importeren, met alle gevolgen vandien voor de prijs) kan maar beter zorgen dat hij een zo volledig mogelijke verbranding weet te realiseren. Of leren leven met de gedachte dat je een moordenaar bent, natuurlijk. Een moordenaar van je eigen familie en buren, welteverstaan, want de meeste roet die je uitstoot komt bij jou in de buurt weer naar beneden.
Een kleiner deel verdwijnt de atmosfeer in, wara het dingen doet met ons klimaat.
Helaas is nog niet duidelijk wélke dingen.
Roet kan fungeren als condensatiekern en speelt dus een rol bij de vorming van wolken en regen. Regen is goed, natuurlijk, want waterdamp is een broeikasgas en alle waterdamp die als regen neerslaat is niet langer bezig met het opwarmen van de aarde.
Een deel van de waterdamp slaat echter neer als sneeuw, en sneeuw met roetdeeltjes erin is niet volmaakt wit. En absorbeert meer zonnewarmte. En smelt sneller. En dat is allebei jammer, want het weerkaatsend vermogen van sneeuw (de albedo) sp[eelt een belangrijke rol in het klimaatsysteem van de aarde.
Ook wolken spelen een belangrijke rol: ze kunnen het aardoppervlak warm houden ('s nachts) of juist koel (overdags).
Kortom: roet en klimaat, daar is het laatste woord nog lang niet over gezegd.
En dat hoeft ook niet. Wie maakt zich druk om het klimaat, terwijl hij bezig is zijn eigen familie om zeep te helpen?
Roet is niet goed. Volledige verbranding wel. Hoera voor CO2!
Mijn kachel is niet alleen, efficiënt, maar ook mooi. Het design van de kachel heeft jammer genoeg ook nadelen: als het hout erin niet goed brandt, is dat makkelijk aan te passen door er wat hout bij te gooien of even in de boel te poken.
En dat is niet aan te raden, bij de Stuv, want zodra je het raampje opendoet wolkt er dikke, vieze rook de kamer binnen.
Als de kachel schoon brandt heb je dat probleem niet, maar ja, dan hoeft het deurtje niet zo vaak open.
Inmiddels, nu ik 'm bijna een jaar heb, kan ik mijn kachel zó stoken dat ik niet meer hoef te rommelen en poken.
Tien maanden, minus vijf maanden zomer en lente, is vijf maanden. Dat is de tijd die ik nodig heb gehad om mijn kachel onder de knie te krijgen. Ik was geen onervaren stoker - jarenlang wist ik in een handomdraai een mooie fik te krijgen in onze open haard - maar elke kachel is anders en geen twee schoorstenen trekken hetzelfde. Ook voor zoiets simpels als het aansteken van een houtvuurtje geldt weer: You haven't learnt it if you haven't actually done it. En ik kan daaraan toevoegen: je hebt het pas goed geleerd, als je het heel vaak hebt gedaan.

Toen ik me vanmorgen neerzette bij de kachel, met mijn laptop en een kopje thee, had ik eigenlijk willen schrijven over de duurzame kanten van een kopje thee. Een inleidende opmerking over mijn houtkachel liep echter zodanig uit de hand, dat u de kop thee van mij tegoed moet houden. Volgende week dus nog meer gezelligheid!

zondag 7 oktober 2012

Het lot van de Schwarze Ungarin

Al een paar weken probeer ik het uit te stellen, maar daar kan ik niet eeuwig mee doorgaan. Uiteindelijk moet de waarheid boven tafel. De mensheid heeft recht op de keiharde feiten. Over mijn aardappeloogst.
Er is een manier van aardappels verbouwen die circuleert op het internet en die zelfs af en toe in boeken wordt beschreven, een revolutionaire manier die enorme opbrengsten op de vierkante meter belooft. Op de kwart vierkante meter.
Het gaat als volgt: neemt vier plankjes van ongeveer een halve meter lang, en een viertal latjes (of balkjes, ik ben geen timmerman en ken het technisch onderscheid tussen een dik latje en een dun balkje niet) van ongeveer een meter. Je schroeft de plankjes aan de latten vast, zodat de planken een vierkant vormen met de latten in de hoeken. Dan zet je dit vierkant, met de planken aan de onderzijde, in een hoekje van je tuin en in het zo ontstane 'bakje' plant je een paar aardappels.
Tot zover alles duidelijk?
Mooi.
Nu wacht je tot de aardappels ontspruiten.
Als de aardappelplanten een zeker formaat bereiken, sommigen van mijn lezers weten dit al lang, moet je de aarde eromheen wat naar de plant toe werken, zodat er een klein heuveltje ontstaat. Dat heuveltje zorgt ervoor dat de nieuw gevormde aardappels, die soms de neiging hebben boven de grond uit te komen, beschermd worden tegen zonlicht. Aardappels die met zonlicht in aanraking vormen glycoalkaloiden; giftige stoffen die de knol min of meer oneetbaar maken (als een aardappel groen is, heeft hij glycoalkaloiden aangemaakt en kun je er een serieuze buikpijn aan overhouden. Hoe serieus die kan worden weet ik niet precies, maar de Aardappel is familie van de Zwarte Nachtschade en daar kun je mensen dood mee krijgen. De gifstoffen zitten trouwens door de hele knol; het groen eraf schillen heeft geen nut).
Een andere reden voor dat heuveltje is dat de aardappelknollen het best groeien in losse aarde, en je kunt wel je hele aardappelveld los gaan spitten tot een diepte van 50 cm, maar het is eenvoudiger om de aarde wat op te hopen; dan ben je meteen aan het wieden.
Het idee is nu dat je, in plaats van aarde om de plant op te hopen, nu de aarde in het vierkante bakje gooit. En dat je, en nu komt het, daarna een nieuwe laag planken aan de latten schroeft en het hele proces herhaalt. Behalve het planten natuurlijk, want dat heb je al gedaan.
En daarna herhaal je het weer, en zo verder tot je een bak hebt van een meter hoog.
Als het tijd is om te oogsten, schroef je je plankjes los en voila: een krankzinnige hoeveelheid piepers op een waanzinnig klein oppervlak.
Velen rapporteren hiermee opbrengsten te halen van 25 kilo op een kwart vierkante meter.
Dat wilde ik ook wel, dus ik heb het eens fijn geprobeerd deze zomer.
Vele anderen rapporteren trouwens hiermee opbrengsten te halen van nul komma nul gram aardappels.
Dus dat werd spannend.
Welnu, mijn opbrengst lag dichter bij de nul dan bij de 25 kilo. Ik had aan het einde van de rit meer aardappels dan ik er aan pootgoed had ingestoken, maar daar is het dan ook wel zo ongeveer mee gezegd.
De methode werkt dus niet...
zou ik zeggen als ik mezelf te serieus nam.
Maar dat doe ik dus niet.
Weet ik veel waar het aan ligt? Misschien is het de methode die nergens op slaat. Misschien stond mijn aardappelbak op de verkeerde plaats (onder een robinia, wat om een veelheid aan redenen verkeerd is: aardappelen horen, naar verluidt, niet in de schaduw te staan, bomen sturen hun wortels omhoog dus mijn mooie aardappelbak zat vol boomwortels die waarschijnlijk heel wat voedingsstoffen bij mijn piepertjes weg hebben gesnoept - aan de andere kant, de wortels van de robinia leggen stikstof vast in de bodem, dus dat zou het probleem niet mogen zijn, of juist wel, wie weet verzopen mijn aardappels in een teveel aan stikstof en trouwens, misschien waren de wortels die ik tegenkwam wel van de naastgelegen klimop, het is een wirwar daar beneden). Of ik heb het verkeerde ras gebruikt (Schwarze Ungarin, ik dacht ik doe eens gek). Of, en dit is niet onwaarschijnlijk, ik heb de aarde er steeds op de verkeerde momenten opgegooid. Ik had nog nooit eerder aardappelen geteeld, dus ik had geen idee wat het goede moment is.
Over de vraag hoe verstandig het is te gaan experimenteren voordat je de basis onder de knie hebt zal ik verder zwijgen.
Feit is dat er maar één manier is waarop het goed kan gaan: als alles klopt. En er zijn heel veel manieren waarop het fout kan gaan. Zie boven.
Zo bezien is elke poging tot wat dan ook een hachelijke onderneming, maar dat is geen reden het bijltje erbij neer te gooien. Om met de grote Beckett te spreken: 'Try again. Fail better.'
Volgend jaar: andere plek, andere pootaardappel. Dán ga ik pas geweldig falen!

zaterdag 29 september 2012

Waarom ademt een boom water?

Naar aanleiding van de post van vorige week vroeg een lezer hoe dat nou zat: bomen die water uitademen? Bomen hebben toch juist, net als alle planten, water nodig? waarom al die moeite doen met wortelstelsels en zo, om vervolgens de boel gewoon weer uit te ademen?
Dat is een goede vraag, en ik heb het antwoord dus hier gaan we. Het wordt een beetje wetenschappelijk, maar van een beetje wetenschap is nog nooit iemand doodgegaan.
Eh... van een beetje lezen over wetenschap is nog nooit iemand doodgegaan. Voor talloze wetenschappers (Marie Curie voorop) en proefkonijnen (zowel mensen als andere dieren) is deelname aan de wetenschap niet zonder consequenties gebleven. Maar u lezer, bent veilig in mijn handen, dat beloof ik.

Een boom haalt, met zijn wortels, water uit de grond. Dat gebeurt via een proces genaamd osmose. Osmose kun je makkelijk waarnemen: houd maar eens de punt van een papieren zakdoek in een beker met water. Het water 'kruipt omhoog'. De reden daarvoor is dat water streeft naar een gelijkmatige concentratie; door de hele vloeistof moeten evenveel zouten, suikers, eiwitten enzovoort zijn opgelost. De reden dáár weer voor is een vrij ingewikkeld verhaal uit de thermodynamica, dat ik hier niet ga uitleggen omdat ik het zelf ook niet helemaal snap.
In een plantaardige cel zijn zouten, zuren enzovoort opgelost, en de celwand laat die niet naar buiten. Maar hij laat wél water binnen. Omdat water streeft naar een gelijkmatige concentratie moet het de cel binnenstromen. In theorie totdat de concentratie suikers en zouten binnen de cel even laag is als die erbuiten, maar in de praktijk tot de cel vol is.
Lage planten kunnen door osmose al hun bladeren van water voorzien.
En die bladeren hebben dat water inderdaad nodig: met de waterstof-atomen uit het water, en de koolstof-atomen uit de plant, en met zonlicht als energiebron, maakt de plant koolwaterstoffen zoals suikers en eiwitten. En dat zijn weer de 'bouwstenen' voor de hele plant.
De osmotische kracht van de wortels is niet sterk genoeg om het water tot helemaal bovenin een boomkruin te tillen. Daarvoor moet een sapstroom op gang komen en dat gebeurt via verdamping.
In bladeren zitten cellen die een zeer hoge concentratie zouten etc. in zich dragen. Die trekken, via osmose, water aan. Dat kunnen ze alleen doen als de concentratie hoog blijft. En de concentratie blijft hoog, omdat het invallende zonlicht niet alleen wordt gebruikt om water en CO2 om te zetten in suikers, maar ook om vloeibaar water om te zetten in gas. Verdamping dus. De waterdamp ontsnapt via de huidmondjes die ook de zuurstof naar buiten laten, de concentratie in de mesofylcellen wordt weer fijn hoog en er wordt weer water aangetrokken van beneden. En niet alleen water: de sapstroom is vooral nodig om andere stoffen, zoals mineralen, op de plaats van bestemming te krijgen.
En daarom ademen bomen water.

Niet alleen bomen trouwens: de meeste planten verdampen 98% van al het water dat ze in hun leven opnemen! Een tomatenplant, bijvoorbeeld, verliest op deze manier ongeveer 115 liter water gedurende zijn hele groeiseizoen. Een 16 meter hoge boom kan per uur 220 liter water verliezen.
De consequenties hiervan zijn groot en complex. Neem, bijvoorbeeld, het regenwoud van de Amazone. Dat produceert niet alleen een groot deel van de zuurstof die wij allemaal zo gaarne inademen, het produceert ook waterdamp. Waterdamp die als regen neerdaalt, grotendeels in diezelfde Amazone. Er zijn daar plaatsen die op die manier 88% procent van hun water 'recyclen', maar veel van deze bomen verrichten hun taak, heel sympathiek, ten bate van anderen. Het westelijke Amazonegebied krijgt al zijn water van het regenwoud in het oostelijk Amazonegebied.
Dus wat zou er gebeuren als je, bijvoorbeeld, het oostelijke regenwoud zou omhakken? Oeps!
Er komt ergens een omslagpunt, waarschijnlijk: het punt waarop de oostelijke regenwouden de westelijke niet meer van water kunnen voorzien, en het hele ecosysteem als een kaartenhuis in elkaar dondert.
En wie moet er dan al onze CO2 opvangen?
Aan de andere kant: CO2 is niet het enige boeikasgas.
Waterdamp is er ook een.
Waarmee we kunnen zien hoe buitengewoon complex het hele systeem is.
Als je over zo'n ingewikkeld kronkelend pad wandelt - zou je dan niet een beetje op je passen moeten letten?

dinsdag 25 september 2012

Gezellig duurzaam

Het woord 'Duurzaam' torst, helaas helaas, een wagonlading negatieve associaties met zich mee. Dat is waarschijnlijk een van de belangrijkste redenen dat de duurzaamheidstrein maar langzaam op stoom komt.
'Duurzaam = duur' is een van die onfortuinlijke misvattingen. Daarover hebben we het al eerder gehad.
'Duurzaam is ongezellig' is een andere. Duurzame mensen zijn bleke, sombere types die met vijf lelijke handgebreide truien over elkaar aan in onverwarmde kamers bij blauwwit LED-licht vies vegetarisch eten weg zitten te knagen. Dit alles tegen heug en meug, natuurlijk, maar ze hebben zich nu eenmaal voor de gek laten houden door de frauduleuze klimaatwetenschappers, ofwel (voor degenen met iets meer respect voor de realiteit) ze grijpen de wel degelijk bestaande klimaatproblematiek aan voor het maken van loze gebaren die toch niks uithalen teneinde zich superieur te kunnen voelen aan de meer op zijn comfort gestelde medemens.
Niets, dierbare lezer, is minder waar.
Over deze hele reeks misvattingen op het vlak van ongezelligheid kan ik heel veel vertellen, maar omdat een beeld meer zegt dan duizend woorden volsta ik nu even met de mededeling dat ik dit blog zit te schrijven, met mijn trouwe laptop op schoot, bij het knapperend haardvuur terwijl de geur van versgebakken brood door de kamer kringelt.
Dat brood komt uit de bakmachine, want ik ben duurzaam maar lui. Echte die-hards bakken hun brood natuurlijk zelf, in een houtoven, maar het ontbreekt mij aan de daartoe benodigde houtoven. En vooral aan het daartoe benodigde geduld, want dat kneden doe je niet in een handomdraai en het rijzen vraagt nogal wat tijd.
Nee, doe mij maar een bakmachine.
Dan weet ik in elk geval zeker dat ik brood heb van biologisch verbouwd graan, dat gemalen is op de wind (in een van de laatste functionele windmolens van Nederland, die een minuut of tien fietsen bij mijn huis vandaan staat - je kunt maar geluk hebben) en vervolgens gebakken is met behulp van groene stroom.
En wat ik vooral zeker weet is dat het heel, heel erg vers is. Want dat ruik ik.
Het ruikt lekker. Het ruikt huiselijk en gezellig. Iedereen die wel eens versgebakken brood heeft geroken zal het daarmee eens zijn.
Nog zo'n universeel gewaardeerde geur: het haardvuur.
Het haardvuur, zo hoor je allerwegen, geeft een 'gezellige warmte'. Dat kan dus niet, want warmte is gewoon de kinetische energie van de ons omringende lucht: de snelheid waarmee haar moleculen bewegen. Daar is niet zo heel veel gezelligs aan, zou je zeggen.
Het gezellige zit hem in het licht, natuurlijk, en waarschijnlijk ook wel een beetje in de geur. Aan brandlucht hebben we allemaal een hekel, de lucht van een kampvuur kan niet iedereen bekoren, maar een open haard, daar houdt iedereen van. Mits goed aangestoken. Als de wolken door de kamer drijven, is het wat anders. Zoals ik helaas herhaaldelijk persoonlijk heb kunnen vaststellen.
Onze open haard is geen haard maar een kachel (want van ijzer, en er zit een glazen deurtje voor het vuur), en we hebben hem nu een jaar. Elke haard en elke kachel heeft zijn eigen vereisten, wil op zijn eigen manier worden aangestoken - je hebt het nooit metéén onder de knie. Dus in de eerste weken zul je af en toe je huisgenoten kuchend en met betraande ogen de kamer uit zien lopen.
Maar als je het eenmaal onder de knie hebt, dan heb je wat.
Allemaal leuk en aardig, natuurlijk, maar wat heb je d'r nou eigenlijk an, qua duurzaam? Bomen waren toch goed? Dan moet je die toch niet opstoken?
Eh... nee, inderdaad.
Bomen zijn heel, heel goed.
Ze vangen het gehate CO2 uit de lucht en maken er een mooi bos van. Ze maken regen (doordat ze niet alleen zuurstof, maar ook waterdamp uitademen. Regen, die meer dan 300 km van de kust neerkomt, is niet uit de zee afkomstig maar grotendeels van uitademende gewassen. Voornamelijk bomen). Ze doen nog meer, waar mens en eekhoorn blij van worden, maar dat ligt allemaal zo zeer voor de hand dat ik het niet hoef te noemen.
Waarom ze dan in brand steken?
Omdat hout, in tegenstelling tot aardgas, een hernieuwbare bron is.
Gas raakt op. Hout groeit er gewoon weer bij. En hout vangt, al groeiende, CO2 uit de lucht. CO2 die je er vervolgens net zo hard weer de lucht in blaast, als je het hout in de fik steekt, maar het netto-effect is dan nog altijd ongeveer nul.
Kom daar bij aardgas nog maar eens om.
Moet je dus wel hout nemen uit een deugdzaam beheerd bos, waar de bomen weer worden teruggeplant. Of snoeihout - nog beter.
Stoken in een open haard heeft niet zo veel nut, trouwens. Dat levert maar weinig warmte, want je krijgt er zelden een volledige verbranding en bovendien verdwijnt de meeste warmte door de schoorsteen.
Een beetje een goeie kachel, daarentegen, kan zo'n 75% rendement halen. 75% van de in het hout opgeslagen energie (lees: zonlicht) komt als warmte je kamer in! Het is even een investering, zo'n kachel (Vimes' Boots marcheren ook hier weer de discussie binnen), maar hout is vooralsnog goedkoper dan gas als je kachel een hoog rendement heeft. En dat een kachel, met ene lekker groot raam zodat je de vlammen kunt zien dansen, veel aangenamer is dan een centrale verwarming, dat hoef je niemand uit te leggen.
Duurzaam: goedkoper én gezelliger!

zondag 16 september 2012

Het sperziebonenseizoen.

Ik probeer zo veel mogelijk van mijn voedsel te kopen bij de Natuurwinkel. Als ik zeg 'zo veel mogelijk' dan bedoel ik eigenlijk dat ik de de grens trek bij 'schreeuwend duur'. De Natuurwinkel (ik gebruik deze naam even voor alle Natuurwinkels, Ekoplaza's, Gimsels en welke merken je verder allemaal hebt op dit gebied - de verschillen zijn verwaarloosbaar) biedt, zoals u weet, eerlijk voedsel voor een eerlijke prijs. Helaas is die eerlijke prijs zodanig dat iemand die elke dag, bijvoorbeeld, sperzieboontjes eet binnen een jaar moet overstappen naar een andere leverancier. Namelijk de Voedselbank.
Het is een wonderlijke toestand, dat met die sperzieboontjes.
In de Natuurwinkel kun je meestal gemakkelijk zien welke groenten in welk seizoen groeien. Als de courgettes betaalbaar zijn, is het courgetteseizoen. Is de boerenkool betaalbaar, dan is het boerenkoolseizoen.
Hallo, Natuurwinkel! Wanneer is dat stomme sperziebonenseizoen nou eigenlijk? Die krengen zijn het hele jaar door krankzinnig duur.
Voor de meeste groenten geldt bij ons in huis: zijn ze in het seizoen, dan halen we ze bij de Natuurwinkel. Zo niet, dan zijn er twee opties.
Optie 1: ik doe de boodschappen en we eten gewoon iets anders.
Optie 2: mijn lief doet de boodschappen en we eten de onseizoenelijke groente wel, maar die komt gewoon van de Supermarkt.
Meestal doe ik de boodschappen, dus sperzieboontjes eten wij bijna nooit. En dat is jammer, ivm voedzaam en smakelijk.
Bieten eten wij het hele jaar door, want afgaande op de prijs zijn die dingen altijd in het seizoen. In het courgetteseizoen zijn de bietjes goedkoper dan de courgettes. In het pompoenseizoen verslaan ze de pompoenen met gemak en in het boerenkoolseizoen laten ze fluitend de boerenkool achter zich. Staand voor het groentenschap krijg ik soms visioenen van een boer die ontspannen langs de velden kuiert, terwijl er tientallen, honderden bieten op eigen kracht vanuit de grond boenkerdeboenk in zijn kruiwagen springen.
Vreemd genoeg is het in de Supermarkt het het hele jaar sperziebonenseizoen.
Als je ze bij de Super het hele jaar kunt krijgen voor nog geen € 3 de kilo, terwijl ze bij de Natuurwinkel zelden onder de € 8 duiken, dan weet je dat er iets mis is. Iemand hier (ik kijk naar jou, Super) biedt ze niet aan voor een eerlijke prijs.
Wat zou er mis zijn, met die boontjes van de Super?
Zijn ze ongezond? Kennelijk niet: biologisch voedsel is even gezond als agro-tech voedsel, zo leerde ons onlangs een baanbrekend rapport van de universiteit van Stanford. Drie jaar geleden was er ook al een baanbrekend rapport met precies dezelfde conclusie, en zeven jaar daarvoor ook, geloof ik. Men blijft maar baanbrekend concluderen: in biologisch voedsel zitten niet meer mineralen en vitaminen en vezels etc. dan in agro-tech. Kennelijk vindt men dat belangrijk. Biologisch voedsel bevat, zo blijkt ook steeds weer, minder landbouwgif en multiresistente bacteriën dan agro-tech. Kennelijk minder belangrijk. Biologisch voedsel put de bodem niet uit en is onafhankelijk van niet-hernieuwbare bronnen; dat heeft weliswaar niks met gezondheid te maken, maar wie zegt dat gezondheid het enige is waar je keuze van af mag hangen?
Wat is er mis met die onmogelijke sperzieboontjes? Afgezien van de niet-hernieuwbare kunstmest, de uitgeputte bodem en het landbouwgif (Oh ja, en het verbruik van kerosine - uw boontje wordt ingevlogen uit Egypte)?
Een tipje van de sluier werd deze week opgelicht doordat 's lands grootste Supermarkt een brief stuurde aan al zijn leveranciers: ze hadden besloten al hun leveranciers botweg 2% minder te gaan betalen voor hun producten. Pech voor de producenten. Als de prijs lager is dan in de Natuurwinkel, kun je ervan uitgaan dat er ergens iemand genaaid wordt. Een boer, een vervoerder, de kinderen die straks van dat kapot gemeste land moeten leven... En als de prijzen zo krankzinnig laag zijn als van de Super-boontjes, dan kun je er zeker van zijn dat vrijwel iedereen genaaid wordt. En hard ook.

Ik verbouw dit jaar mijn eigen sperzieboontjes. Niet alleen weet ik nu eindelijk wat het sperziebonen-seizoen is (augustus en begin september), ik bespaar geld, en krijg geen landbouwgiffen binnen. Maar die Egyptische boer dan? Die verdient nu helemaal niks aan zijn boontjes!
Nou, dan eet-ie ze toch lekker zelf op? Of hij verkoopt ze aan zijn mede-Egyptenaren. Of hij rukt ze uit en zaait tarwe in.
De Arabische Lente, laten we dat niet vergeten, begon met rellen over de voedselprijzen. Als ze daar te weinig te eten hebben, waarom moeten ze dan die krankzinnige boontjes voor ons verbouwen? Want boontjes, ook dat leer je helaas als je ze zelf verbouwt, leveren een bedroevend lage opbrengst per vierkante meter. (hier mag u een mild-bedroefde zucht achter denken)


PS. mijn spellchecker kent niet de woorden courgetteseizoen of sperziebonenseizoen, maar wel 'boerenkoolseizoen'. Seriously, WTF? Zoals dat tegenwoordig heet.

dinsdag 11 september 2012

Het zit 'm in het decor

Hoe maak je een duurzame cabaretvoorstelling?
Op dezelfde manier als je een duurzame wat-dan-ook maakt: je bedenkt wat je wilt maken en in plaats van meteen aan de slag te gaan denk je nog even verder over de duurzame kant van het verhaal.
Wat is er niet duurzaam aan je plan? Die aspecten verbeter je, waar het kan. Makkelijk zat.
Welnu: wat is er niet-duurzaam aan een cabaretvoorstelling?
Fucking alles!
Je begint de teksten te schrijven. Op een computer, die stroom verbruikt, of op papier, dat grondstoffen (hout, water en chemicaliën om de zaak mooi glanzend wit te krijgen) en energie verbruikt. Laten we niet vergeten dat die computer ook behoorlijk wat materialen (waarvan sommige giftig en sommige zeldzaam) heeft gekost, evenals een hoop energie (vergis je daar niet in: een computerchip is klein, maar kost heel veel energie omdat-ie zo complex is) heeft gekost. Kan dat duurzamer? Een beetje wel: recyclingpapier gebruiken, of een tweedehands computer en groene stroom. Het allerduurzaamst is het om papier te hergebruiken, bijvoorbeeld door de marges van kranten af te knippen en daarop te schrijven. Maar ik ben Gekke Henkie niet; er komt een punt waarop de eisen die je jezelf stelt zo strikt worden, dat je alle plezier in het werken verliest en dan kun je beter iets geheel anders gaan doen. Of een compromis-oplossing zoeken. 'Iets anders gaan doen' is in dit gedachte-experiment geen optie, want we willen bedenken hoe we een duurzame voorstelling maken, niet of we er een gaan maken.
Dat wordt dus een compromis: de tweedehands computer met groene stroom.
Dan moet er gerepeteerd worden. Tenzij je in dezelfde plaats woont als je regisseur betekent dat een hoop heen-en-weer gereis. Dat kun je simpel oplossen door te verhuizen, maar dan wordt de vraag 'hoe verhuis ik duurzaam' en dan heb je er een redelijk groot probleem bij. Of je beperkt je bewegingen door de repetities te beperken, bijvoorbeeld door één week lang elke dag de hele dag samen te werken en te hopen dat die hogedrukpan het gewenste resultaat oplevert. Het allermakkelijkst is het natuurlijk een regisseur te zoeken in je eigen woonplaats, maar lukt dat niet dan wordt het de hogedrukpan.
Daarna moet het decor worden gemaakt. Decors kosten energie en materialen, dat is nou eenmaal zo. Je kunt de schade beperken door groene energie te gebruiken, en FSC-hout en eco-katoen enzovoort (of nog beter: gebruikt hout, katoen enzovoort op de kop tikken). Het duurzaamst is weer: geen decor nemen, maar ik ging een cabaretvoorstelling maken en geen stand-up comedy.
Tenslotte komt het belangrijkste: de tournee. Het hele land door met een dieselbus vol decorstukken. Je zou natuurlijk met de trein kunnen gaan, maar dan kan je decor niet mee.
Hmmm... dat is nou de tweede keer dat het decor roet in het eten gooit.
Toch maar geen decor, dan?
Of... (tromgeroffel) je neemt een decor dat al ter plaatse is. In vrijwel ieder theater is er wel een soort opslagruimte waar oude decorstukken van een of ander huisgezelschap stof staan te vergaren. En theaters die dat niet hebben, hebben wel een foyer met tafeltjes en koffiekopjes en weet ik veel wat. Waarom zouden we niet gewoon die spullen als decor nemen? Is nog hergebruik ook!
Het nadeel van dit idee is dat het decor niet bepaald is toegesneden op de voorstelling.
De oplossing is eenvoudig: we snijden de voorstelling toe op het decor. Wat we zelf kunnen dragen nemen we mee, wat we verder nodig hebben zoeken we in het theater, en we improviseren de boel aan mekaar.
Dat wil zeggen dat je voor elke voorstelling een paar uur extra opbouwtijd moet rekenen. Om het theater af te schuimen naar decorstukken, enige coherentie aan te brengen in wat je zoal vindt en, ook niet onbelangrijk, om alvast een beetje na te denken hoe je de voorstelling in dat decor gaat spelen.
Kortom: het kost elke keer weer een beetje extra moeite.
Maar wie duurzaam wil proberen te leven kan zich maar beter meteen neerleggen bij het concept 'extra moeite', ben ik bang.
Een beetje extra moeite, daar ga je niet dood aan. Integendeel; werken houdt het lichaam fit en improviseren houdt de geest soepel.
Wie duurzaam leeft, gaat fit en soepel zijn graf in.

zaterdag 1 september 2012

Duurzaam optreden

Het is al bijna een jaar geleden, dat ik mijn laatste voorstelling gaf. Eigenlijk was het mijn bedoeling het bijltje erbij neer te gooien. Kindertheater trekt nou eenmaal geen volle zalen, tenzij je bekend bent van de televisie. En daar kwam nog eens het kabinet Bruin I overheen, met zijn persoonlijke vete tegen alles wat het leven interessant maakt. De prijzen van theaterkaartjes stegen, verdiensten liepen terug. Kennissen, wier core business theater was, klaagden steen en been over de halflege zalen waarin zij hun goedbedoelde vakmanschap over de hoofden van de laatste Nederlandse cultuurmohikanen lieten galmen.
Maar ziet, daar kwam het Kunduz-akkoord en opeens leken er weer dingen mogelijk. De BTW-verhoging op theaterkaartjes werd afgeschaft. Er werden trouwens ook een paar groene maatregelen genomen, zoals de Forenzentaks. Die had overigens, haast ongelooflijk voor een regeringsmaatregel, werkelijk zin en het is dan ook leerzaam te zien hoe ie-de-reen die bij het bedenken van die maatregel betrokken was zich nu haast hem te verfoeien. Houdt uw ogen en oren open, lezer! De volgende keer dat een bende politiekers een zelf genomen maatregel laat vallen als een gloeiendhete aardappel ingesmeerd met groene zeep, dan weet u: daar heeft men per ongeluk iets nuttigs gedaan, dat het ongewenste gedrag van de burger daadwerkelijk dreigt te veranderen en daarom door diezelfde burger gehaat wordt.
Vergelijk dat eens met de theaterkaartjes: dezelfde politici die met een zelfvoldane grijns meldden dat ze duurder zouden worden, melden nu even tevreden dat ze goedkoper worden en er is geen haan die ernaar kraait. Theaterkaartjes zijn electoraal volkomen irrelevant.
Voor mijzelf zijn ze echter verre van irrelevant, want ik had er een tijdlang mijn brood mee verdiend. En toen het Kunduz-akkoord eenmaal ter tafel lag, besloot ik dat oude metier weer op te pakken.
Maar dan anders. Geheel in de geest van mijn Groene Voeten besloot ik de duurzaamste voorstelling van het seizoen 2013/14 te gaan maken (het maken van een voorstelling kost ongeveer een jaar, en de verkoop van voorstellingen aan theaters begint in de herfst, dus een beslissing in het voorjaar van 2012 krijgt pas zichtbare gevolgen na anderhalf jaar).
Ik had wel vaker met de geachte gespeeld een duurzame voorstelling te maken. Ik dacht daarbij aan een home-trainer, die ik zou ombouwen (of eerlijk gezegd: laten ombouwen, want mijn technicus is heel handig en ik niet) zodat je er energie mee kon opwekken door te trappen. Die zou dan het licht moeten leveren voor de hele voorstelling. Vanzelfsprekend zou ik dan op LED gebaseerde theaterlampen mee moeten nemen, want gewone lampen krijg je met 1 fietsje niet van stroom voorzien. De rest van de decorstukken en attributen zou dan net buiten bereik staan, zodat je ze niet kunt pakken zonder het theater in duister te hullen en/of ingewikkelde capriolen uit te halen. Altijd leuk.
Leuk, ja, maar duurzaam? Eigen LED-spots? Hoeveel energie kost het produceren van een LED-theaterlamp, en hoe vaak moet je wel niet optreden voordat dat energiebesparing oplevert? De hometrainer was het probleem niet, die kon je vast wel tweedehands aanschaffen en met beperkt gebruik van van grondstoffen ombouwen.
Maar zo'n hometrainer moet ook in het theater aankomen, anders heb je er niks aan. Zelfde geldt voor de theaterlampen en de rest van het decor.
Het grootste beslag op grondstoffen legt een theatergezelschap misschien wel door het voortdurende rondreizen waarmee een tournee gepaard gaat. Zo'n grote dieselbus met decorstukken die het hele land doorkruist... zou dat nou niet anders kunnen?
Ja, dat kan natuurlijk anders.
Bijvoorbeeld door alle voorstellingen in hetzelfde theater te geven. Maar ja, dan moet je een eigen theater hebben. En genoeg publiek dat zó dol op je is, dat ze naar jou toekomen...
Oeps! Stel dat je zó populair bent dat mensen uit het hele land naar je voorstelling willen kijken. En stel dat je, om het milieu te sparen, niet naar hen toekomt. Dan komen zij naar jou. En zij zijn met velen, anders heeft het geven van zo'n voorstelling geen zin. Dan krijg je dus in plaats van 1 dieselbus honderden en honderden personenauto's die voor jouw voorstelling het land doorkruisen.
Daar wordt het allemaal niet beter van.
Er moest dus een radicaal andere manier verzonnen worden.
Daarover volgende week meer.

zaterdag 25 augustus 2012

Geleerde stupiditeit

Eén van de slimste mensen die ik ken is een hoogleraar in de geschiedwetenschap. Die weet waar-ie het over heeft, hoor, als-ie over de Romeinen praat. Ook over de hedendaagse politiek weet hij niet alleen alles wat je in de media kunt vinden, maar hij heeft ook contacten die hem roddels vertellen die je niet in de media te horen krijgt. Of die roddels kloppen kan ik niet controleren, natuurlijk.
Het is opvallend hoe iemand op sommige gebieden briljant kan zijn, terwijl hij op andere vlakken - of zelfs op een aspect van zijn eigen vakgebied - te stom is om voor de duvel te dansen.
Een anekdote.
Enkele jaren geleden zat ik met mijn slimme vriend in de trein, en we kwamen te spreken over mijn behoefte om te leren tuinieren.
Wat ik buitengewoon graag zou willen kunnen, vertelde ik hem, is het lezen van onkruid.
Dat moest ik hem even uitleggen, en u, lezer, misschien ook wel.
Planten hebben niet meer nodig dan zonlicht, regen en aarde. Hebben ze die drie dingen, dan groeien ze vanzelf.
Nu zijn zonlicht en regenwater tamelijk eenvoudig van samenstelling, maar met aarde is het een ander verhaal. Niet iedere grond is geschikt voor iedere groente. Sommige planten doen het beter in een zure grond, of in een vochtige grond, of een stikstof-rijke grond. Voor een tuinier is het dus belangrijk om te weten of zijn grond zuur is, of vochtig, of stikstofrijk.
Waar een behoefte is, is een markt, dus er zijn allerhande tests ontwikkeld waarmee je je grond kunt onderzoeken op bijvoorbeeld PH-waarde of stikstofgehalte. Er zijn zelfs tests om te kijken hoe het staat met een andere wezenlijke voorwaarde voor groei, onze vrienden de sporenelementen: zeldzame (mangaan, molybdeen, borium) en minder zeldzame (koper, ijzer) aardmetalen die, in minuscule hoeveelheden, onontbeerlijk zijn voor een gezonde plantengroei.
Die meer ingewikkelde tests kun je niet zelf doen, trouwens, maar dat geeft niet want er zijn bedrijven die erin gespecialiseerd zijn en die die taak graag van je overnemen.
Echter, er is een andere manier om de aard van je aarde te bepalen. Een buitengewoon laag-technologische manier, wat wil zeggen dat je het zelf zou moeten kunnen doen tegen zo goed als geen kosten.
Zoals gezegd: elke plant heeft andere groei-behoeften. Dat is ook te verwachten, want er zijn verschillende soorten grond en elke soort is een niche, waarbinnen planten geëvolueerd zijn. Als je droge, stikstofarme grond een paar miljoen jaar laat liggen, reken maar dat er dan planten zullen ontstaan die droogte en gebrek aan stikstof als eerste levensvoorwaarde hebben. Dat kunnen we met een gerust hart aan de evolutie overlaten.
Daar ligt voor ons, intelligente tweepoters, een kans. Als iedere plant zijn eigen behoefte heeft, dan zouden we de vegetatie van een stuk grond moeten kunnen 'lezen'. Door zorgvuldig te determineren welke planten er op een locatie staan, en te kijken naar de groei-voorwaarden van die planten, kunnen we de grond daar analyseren.
Dat, zo vertelde ik mijn intelligente vriend, zou ik wel willen kunnen. Naar een door onkruid overwoekerd landje kijken en aan het onkruid zien hoe het gesteld is met PH-waarde, stikstofgehalte etc. Echt gelukkig zou ik zijn als ik zelfs mangaan- en molybdeen-gehaltes zou kunnen aflezen. Het zou een studie van vele jaren vergen, maar...
"Ja," merkte mijn vriend droog op, "en dan weet je ongeveer hetzelfde als een middeleeuwse boer." Zijn toon maakte duidelijk dat hiermee het onderwerp min of meer afgesloten was.
En dat was het ook, want ik was volkomen sprakeloos.
Hoe... was... het... mo-ge-lijk?
Hoe kon een beroepshistoricus ook maar één seconde denken dat een middeleeuwse boer enig benul had van mangaan- en molybdeen-gehalte?
Middeleeeuwse boeren hadden ongetwijfeld een band met hun land die voor mij niet te doorgronden is, en een kennis van tuinieren die door duizenden jaren ervaring was geïnformeerd, maar de veronderstelling dat ze wisten dat er zoiets als molybdeen bestond gaat zonder twijfel vele, vele bruggen te ver.
Sterker nog: ik moet de eerste hedendaagse flora nog tegenkomen, waarin wordt gesproken in termen die meer specifiek zijn dan: "deze plant ziet men doorgaans op licht zure, voedselrijke grond". (Als iemand van mijn lezers weet waar ik goede informatie op dit vlak zou kunnen vinden, houd ik mij zeer aanbevolen; ik heb nog geen extensieve studie van plantkundige boeken gemaakt, dus ik kan er makkelijk een paar over het hoofd hebben gezien. Alvast bedankt!) Onkruiden lezen zou wel eens behoorlijk cutting edge kunnen wezen.

Overigens is de enormiteit van mijn geleerde vriend makkelijk te verklaren. We spraken immers niet over een puur intellectuele interesse van mij - puur intellectuele interesses, daar heeft hij wel respect voor, hoewel het planten- en dierenrijk hem niet erg boeit. Ons gesprek was op dit onderwerp aangeland via de route van klimaatverandering, peak oil en peak soil. Nu is mijn vriend niet gek, dus hij weet ook wel dat die problemen aan de horizon dagen en dat zijn kinderen zullen leven in een andere wereld dan hijzelf - een wereld waarin praktische vaardigheden belangrijker zijn dan intellectueel prestige of de zekerheid van een vast salaris. Dat is echter geen wereld waar hij graag over nadenkt. In zijn panische behoefte de discussie af te sluiten greep hij naar de eerste de beste denigrerende opmerking die hem voor de geest kwam.
Een leerzaam moment.
Als zelfs een zeer intelligent, welingelicht persoon al zo haastig zijn hoofd in het zand steekt, hoe kunnen we dan hopen dat de grote massa van onze medeburgers tijdig de ogen opent voor de problemen waarmee wij geconfronteerd worden?
Niet, dus.
Het enige wat je kunt doen is je eigen vaardigheden ontwikkelen en doorgeven, in de hoop dat er ooit iemand iets aan zal hebben. Waarvan akte.

zaterdag 16 juni 2012

De oogst van deze, uh... lente?

Mijn tuintje is minuscuul, dus als er iets eetbaars uit komt is dat een bijzondere gebeurtenis. Met een groot gevoel van tevredenheid kon ik afgelopen week de eerste doperwten serveren.
Het was niet véél, want een bende criminele merels heeft, om hen moverende redenen, de taak op zich genomen mijn erwten-bedje grondig om te spitten. Ik heb het maaltje dan ook moeten aanvullen met wat andere oogst uit mijn tuin: champignons.
Waar komen die vandaan?
Het stukje zandgrond, dat ik bewoon, is buitengewoon geschikt om huizen op te bouwen (nooit last van vocht in de kruipruimte, waarvoor dank) maar voor het verbouwen van groente is het net iets minder geschikt. Zand, armzalig zand, dat geen vocht vasthoudt en nauwelijks voedingsstoffen bevat. Daar moet organisch materiaal bij. Ik composteer zo ongeveer alles wat ik te pakken kan krijgen (behalve snijbloemen en citrusfruit. Die schijnen zo vol gifstoffen en schimmelremmers te zitten dat ze het composteerproces remmen) en daarmee zou ik het moeten kunnen redden.
Maar ieder jaar ga ik weer voor de bijl als de kinderen van de Scouting langskomen met hun mestactie.
Ten eerste heb ik zelf jarenlang op Scouting gezeten, dus ik weet hoe het is om met allerhande acties langs de deuren te moeten om geld op te halen voor weer een kamp. Of nieuwe pioniertouwen of weet ik veel wat. Daarom, uit een mengeling van empathie en nostalgie, doe ik altijd weer mee. Ik haal er ook mijn oliebollen op oudjaarsdag.
Ten tweede is mijn schrale grond zo frustrerend, dat ik het aanbod van goedkope mest, die in elke gewenste hoeveelheid aan je deur wordt afgeleverd, niet kan weerstaan. Ook niet als het uitgekauwde paardenschijt is. Paardenmest is van zichzelf al niet de meest voedselrijke mestsoort (kippenmest is het best, schapenmest moet ook heel gunstig wezen), en de mest die de scouts rondbrengen is al gebruikt om champignons op te kweken. Dus een groot deel van de voedingsstoffen is er al uit geslurpt door de paddenstoelen. Wat er overblijft bestaat, vermoed ik, voornamelijk uit koolwaterstoffen die niet veel meer doen dan het verbeteren van de grondstructuur.
Nou ja, da's ook nooit weg.
Ik houd mezelf maar voor dat ik die mest afneem vanwege de community building waar veel duurzaamheidsdenkers de mond van vol hebben.
Afijn. Champignons, zoals bekend, zijn de voorplantingsorganen van een schimmel die bestaat uit een netwerk van kriegelige draadjes onder de grond. Dat ondergrondse deel, het mycelium, kan zich in theorie kilometers ver uitstrekken; het grootste levende wezen ter wereld schijnt een mycelium te wezen in een bos ergens in het noordwesten van de VS. Een organisme zo groot als een bos - dát is nog eens succesverhaal! Maar goed, wij mensen hebben voetstappen op de maan gezet en dat doen de paddenstoelen ons dan weer niet na.
Dus de champignons in mijn tuin stellen mij, wat betreft hun herkomst, niet voor een raadsel.
Maar.
Champignons in juni? Paddenstoelen horen toch bij de herfst? Die houden toch van nat en koud?
Het was mij niet ontgaan dat deze junimaand nat en koud was. De radio meldde dat we zelfs dat we onder de temperaturen zijn gedoken van, hou je vast, eerste kerstdag. Maar ik merkte pas echt hoe ver het ging, toen ik de paddenstoelen zag opkomen. In hoeveelheden die aan duidelijkheid niets te wensen overlieten. (De bruikbare oogst was maar gering, trouwens - het oogsten van champignons uit eigen tuin vergt een gevoel voor timing dat aan het onmenselijke grenst. Als je ze íets te lang laat staan, worden ze sponsachtig. Als je ze te vroeg oogst, zijn ze te klein om veel plezier van te hebben en als ze ook maar een dag te lang in je kelder liggen, rotten ze weg. Of ze verschimmelen - dat heeft iets ironisch, vind ik altijd: een schimmel die verschimmelt. Weet-ie ook eens hoe het is).
Gelukkig heb ik maar weinig domme kennissen. Want domme mensen zeggen bij elke vlaag kou: zie je wel dat het meevalt, met die global warming. En dan moet je weer gaan uitleggen dat de hele wereld, gemiddeld genomen, warmer wordt maar dat dat op lokaal niveau vooral tot gevolg heeft dat het weer vreemd en onvoorspelbaar wordt. Daarom wordt wel gezegd dat de term 'Global warming' eigenlijk zou moeten worden vervangen door 'global weirding': het wereldwijd optreden van bizarre weersomstandigheden.
En bizar is het zeker, deze paddenstoelenoogst.

dinsdag 12 juni 2012

Winst op de vierkante meter

De gemeente Nijmegen, waar ik woon, is niet alleen een links maar ook een groen bolwerk. Althans, zo denkt men er hier zelf over. In werkelijkheid loopt onze gemeenteraad een ietsiepietsie achter bij andere steden; Nijmegen wil klimaatneutraal zijn in '32, Amersfoort en Utrecht twee jaar eerder - en dat zijn de steden uit mijn eerste vijf seconden googlen. Dus.
Of ook maar één van deze steden zijn ambitie gaat halen is zeer de vraag, natuurlijk, maar daar gaat het nu niet om. Ik wilde alleen maar even vertellen dat Nijmegen een groene gemeente is. Dat kan 'm zitten in heel kleine dingen, en één van die kleine dingen ligt bij mij voor de deur. Het is een boomspiegel.
Voor wie niet weet wat een boomspiegel is: dat is die uitsparing in het trottoir, dat treurige stukje zand dat om een boom heen ligt en dat een paar keer per jaar door de gemeente wordt doodgeschoffeld. Groen onderhouden is veel werk, en een stukje zand dood houden is aanzienlijk goedkoper. Dat is jammer, want groen is beter. Als de boomspiegels vol planten zouden staan, dan zouden die plantjes gratis en voor niks CO2 uit de lucht vangen. En fijnstof. En ze zouden de waterhuishouding van de bodem verbeteren. Bovendien voelen mensen zich, dat is inmiddels ruimschoots aangetoond, gelukkiger in een omgeving met natuurlijke elementen.
Plantjes tegen depressie, een beetje zoals op sommige stations klassieke muziek wordt opgezet om de junks buiten te jagen. Groen geeft ook rust en verlaagt de agressie, dus met een beetje geluk scheelt het ook nog eens in de bushokjes.
Maar groen kost geld, en de gemeente gaat dat niet betalen want die heeft al haar geld nodig om mooie glanzende klimaatneutrale bussen op de weg te houden.
Goede raad bleek goedkoop.
Wie wil kan een boomspiegel claimen en er een mini-tuintje beginnen. Win-win! Ik een gratis tuintje, de gemeente gratis groen.
Dus. Ik heb een gratis vierkante meter om mee te doen wat ik wil (afgezien van het omhakken of anderszins beschadigen van de grote dikke boom in het midden, wat nogal een forse beperking is). Wat ga ik daar eens mee doen?
Ik ben nog steeds op rooftocht, dus uit deze gemeentegrond wil ik winst halen. Winst voor mij, uit de zak van mijn stadgenoten. Mwoehahaha! Hoe pak ik dat aan?
Het is niet eenvoudig. In de eerste plaats is de grond zo verarmd (je laat er onkruid groeien, schoffelt het omver en gooit het stoffelijk overschot in een wagentje van de gemeentelijke reiniging. Herhaal vijftig jaar lang. En voila: Peak Soil in het klein) dat er alleen de meest geharde onkruidjes groeien. Dat is te verhelpen natuurlijk, je kunt er compost op gooien, maar het is de bedoeling dat ik uit deze vierkante meter winst haal, niet dat ik er mijn kostbare compost heen breng.
Trouwens: ik hoef niet te mesten. Anderen mesten voor mij: de hondenbezitters uit de buurt. Boomspiegels hebben op hondenbezitters een magische aantrekkingskracht. Ze zijn minder ver lopen dan een hondentoilet en niemand klaagt als een hond in een boomspiegel schijt. Ja, ik wel natuurlijk, maar de grond is niet van mij dus ik heb niet echt een poot om op te staan.
Een aanvoer van voedingsstoffen is dus gegarandeerd. Het enige wat ik hoef te doen is zorgen dat ze niet bij de eerste regenbui het riool in spoelen. Het eerste jaar bestonden mijn liefhebbende zorgen uit het rucksichtlos laten staan van al het onkruid. Dat houdt meststoffen vast en bovendien maakt het met zijn wortels de keiharde grond wat losser. Ik schoffel af en toe wat onkruid om en laat het liggen als mulch voor het andere onkruid.
Dit jaar zet ik er wat eigen plantjes in (okee, ik zal eerlijk zijn: dat heb ik vorig jaar ook al geprobeerd, maar ze hebben het niet overleefd op een schrale stokroos na).
Er zijn mensen die mooie plantjes uit het tuincentrum halen en zo hun boomspiegel opfleuren. Die mensen zijn niet, zoals ik, op rooftocht. Ik zet er gratis plantjes in, die ik over heb uit mijn achtertuin. Maagdenpalm, om precies te zijn. Een fijn woekerende bodembedekker (er is een reden dat ik maagdenpalm over heb in grote hoeveelheden) die hetzelfde werk doet als het onkruid, maar dan met mooie paarse bloemetjes.
Nu heb ik dus mooie paarse bloemetjes.
Dat noem ik nog geen winst. Ik wil er iets uit kunnen halen, uit mijn vierkante meter. De maagdenpalm staat er voornamelijk om aan iedereen te laten zien: deze vierkante meter wordt wel degelijk beheerd mensen, kijk maar, bloemetjes, mooi he? Zo heeft niemand reden om te klagen over het opschietende onkruid, terwijl ik mij beraad op de volgende stap.
Ik ken een straat in Nijmegen waar een ondernemende geest in iedere boomspiegel twee of drie aardappelplanten heeft neergezet. Geinig, maar eigenlijk moet je rond die plantjes de grond iets ophogen, anders worden je aardappels groen en daar krijg je buikpijn van. Voor ophogen ligt er in zo'n boomspiegel niet genoeg zand. En, belangrijker, hoe oogst je zo'n aardappel?
Uit de grond halen, allicht, maar die grond, daar is iets mee. Die is bemest door mijn vriendelijke, hondenbezittende buurtgenoten. En hondenpoep bestaat voor een groot deel uit bacteriën (ongeveer een derde, als ik goed ben ingelicht) met als smaakmakers nog een mespuntje parasieten.
Dat wil ik allemaal niet aan mijn aardappels hebben hangen als ik ze binnenhaal. Over veldsla héb ik het niet eens.
Een tijdje heb ik gedacht: ik zet er smeerwortel in (over die wonderplant zal ik het later nog eens hebben). Maar daarvan zou ik alleen de hoogste bladeren kunnen gebruiken, en dan nog zou ik moeten hopen dat de beste vriend van de mens ze niet heeft ondergepist.
De hoogte moet ik in!
Dus morgen gaat er een kiwiplantje de grond in. Is gratis, want een stekje uit eigen tuin, dus als er over ene paar jaar kiwi's aan komen hoef ik niet te vrezen dat onverlaten mijn kiwi's oogsten. Elke kiwi die ik zelf te pakken krijg, is pure winst.
Een andere mogelijkheid: bamboe. Bamboestaken om bijvoorbeeld bonen op te binden, daarvan heb je er niet snel te veel. Ik heb er zelfs te weinig. Een eigen bamboeplantage voor de deur, dat lijkt me wel wat!
Nu nog op zoek naar iemand die een stekje bamboe over heeft. Want ik ga er geen geld in steken; je bent op rooftocht of niet.

donderdag 24 mei 2012

Ik ga op rooftocht

Het regent al maandenlang geld op mijn dak. Niet in overdreven grote hoeveelheden, helaas: stuivers en dubbeltjes - op een heel goede dag zo'n tweeëneenhalve euro.
Daar zal ik dus niet rijk van worden, ook al heb ik de afgelopen weken relatief veel goede dagen gehad. Aan de andere kant: er gaan veel dagen in een jaar, en zelfs als het maar een paar honderd euro oplevert is het mooi meegenomen. En bovendien verwacht ik dat de hoeveelheid neerslag zal toenemen.
Want ik heb het natuurlijk over de zonnepanelen die ik vorig jaar op mijn dak heb laten leggen. Een PV-systeem (PV staat voor Photo-Voltaïsch, wat weer een duur woord is voor "licht omzettend in stroom") waarmee ik jullie allemaal een poot uitdraai.
Hoe zit dat, met die poot? Zonnepanelen leveren toch juist gratis energie, dat is toch geen stelen?
Dat zou waar zijn, als zonnepanelen aan de boom in mijn achtertuin groeiden. Daar groeien echter lijsterbessen aan en dat is jammer, want aan lijsterbessen heb ik niet veel - ze lokken zelfs geen vogels, want de achterburen hebben óók een lijsterbes en die is kennelijk lekkerder.
Zonnepanelen moeten geproduceerd worden en dat kost een hoop energie. En die energie komt niet van zonnepanelen, maar van fossiele brandstoffen.
Er zijn lieden die beweren dat zonnepanelen net zoveel energie kosten als ze opleveren; dat zonnepanelen een ERoEI energy return on energy investment) hebben van 1:1. Dat zijn echter meestal lieden die om een of andere reden tegen zonnepanelen zijn. Een ERoEI van ongeveer 3:1 is waarschijnlijker. Dat is mooi, maar niet krankzinnig hoog: ruwe olie die onder eigen druk uit de aarde komt heeft een ERoEI van ongeveer 100:1. Olie uit teerzand heeft een ERoEI van hooguit 6,5:1.
Het leggen van zonnepanelen op mijn dak heeft dus een flinke investering gevergd.
Die heb ik deels cadeau gekregen van... u, beste lezer!
Ten eerste kreeg ik een aardige subsidie, voor ongeveer een kwart van het aankoopbedrag, van de gemeente Nijmegen. Belastinggeld dus. Aan de Nijmegenaren onder u: hartelijk dank!
Ten tweede wordt het gebruik van fossiele brandstoffen flink gesubsidieerd door de overheid. Dat valt u, lezer, waarschijnlijk niet zo op wanneer u uw energierekening in de bus krijgt - dan lijkt het potdorie wel of u, door die vermaledijde energiebelasting, méér betaalt dan nodig! Welnu, ik kan u geruststellen: dat heeft u goed gezien. U betaalt ook meer. Maar u bent ook geen grootverbruiker; u bent geen industrie en geen transportbedrijf. Als u dat wel was, dan was u een stuk goedkoper uit. Niet via subsidie, maar via belastingvrijstellingen en -kortingen, wat zogenaamd iets heel anders is. We laten deze rhetorische truc even voor wat-ie is en keren terug naar de kern van de zaak: uw gulle donatie aan mij. U betaalt belasting en de overheid geeft die door aan de fabriek die mijn zonnepanelen maakt en de vrachtwagen die ze naar mijn deur brengt. Hartelijk dank!
Het zal de oplettende lezer overigens opvallen dat ik hier zelf ook een kleine rhetorische truc heb toegepast: ik ben van energie-investering overgesprongen op financiële investering. De financiële investering wordt verlaagd door de verschillende subsidies en belastingkortingen, maar die hebben vanzelfsprekend geen enkele invloed op de energie-investering. Je kunt hoog springen of laag, je kunt er zoveel subsidies tegenaan gooien als je maar wilt, maar de ERoEI blijft ongeveer 3:1.
Dat wil zeggen dat het voor ons als maatschappij een krankzinnige investering zou vergen om over te schakelen op duurzame energie (de ERoEI van andere duurzame bronnen is niet veel hoger dan die van zonnecellen). Als we alle energie die we nu gebruiken op duurzame wijze zouden willen winnen, dan zouden we éérst ons energieverbruik met 33% moeten terugdringen, om de besparing helemaal in alternatieve bronnen te steken. Ziet u het gebeuren?
Kortom: wij als maatschappij zijn behoorlijk het bokje.
Het is dus verstandig om als individu nu actie te ondernemen. Schaf, als je kunt, je eigen duurzame systeem aan!
Hier helpt Vimes' Boots Principle de rijken weer: ondanks alle financiële steun die ik van jullie allemaal heb gekregen, was er nog best een behoorlijk startbedrag nodig. Dat geeft niks, want ik verdien het terug - sterker nog, de energieprijzen zullen voorlopig blijven stijgen dus met de financiële return on investment zit het helemaal goed. Ook nodig voor het leggen van zonnepanelen op mijn eigen dak was natuurlijk: een eigen dak. Ook hier kreeg ik weer een aardige subsidie van jullie allemaal (hypotheekrente-aftrek, nietwaar?), dus Vimes' Boots marcheren andermaal door mijn straatje.
En dan nog. Op mijn dak paste helaas niet meer dan voor ongeveer 25% van mijn totale huishoudelijke electriciteitsverbruik nodig is. Het komt er nu dus op aan die andere 75% nog terug te dringen.
Daar zal ik later op terug moeten komen. Maar niet volgende week, want dan zet ik mijn rooftocht voort. Ook voor mijn onschuldig uitziende tuintje ben ik kapitaal aan het vergaren dat uit de algemene zak komt. Hoe en wat precies, dat leg ik volgende week uit.

Na deze orgie van zelfzuchtigheid wil ik u, lezer nog even een kleine troost bieden. Die subsidie die ik van u krijg, via de belastingkortingen op fossiele brandstoffen en dergelijke?
Die krijgt u van mij ook, via dezelfde omweg. Belastingen, overheid, bedrijfsleven. IK hou mijn consumptie vrij laag, dus er is een gerede kans dat u van mij méér krijgt dan ik van u.
En?
Waar gebruikt u mijn geld voor? Zonnepanelen of een vliegvakantie?

woensdag 16 mei 2012

Vimes' boots principle

Bij veel mensen leeft het idee dat duurzaamheid duur zou zijn.
Ik heb zelfs een mevrouw gekend wiens idee van humor het was om te spreken over duur-zaam. Ze lachte erbij alsof ze de meest spitsvondige woordspeling maakte sinds de garagehouder zei: uw peugeoo is kapoo, mevrouw.
In plaats van de domste misrekening sinds Chamberlain 'peace in our time' beloofde.
Haar krakkemikkige gevoel voor humor zal ik verder buiten beschouwing laten, hoewel zulke slechte grappen me dieper pijn doen dan ik zeggen kan: die mevrouw heeft zichzelf ook niet gemaakt, en humor kun je nauwelijks leren. Zand erover.
Domme misvattingen, daarentegen, zijn makkelijk te verhelpen.
Duurzaamheid, beste lezer, is niet duur.
Duurzaamheid is zelfs - hou je vast - ontzettend, krankzinnig, ongelooflijk goedkoop.
Vergelijk bijvoorbeeld het gemiddelde inkomen van een Nederlander en, pak 'm beet, een Namibiër.
Vergelijk daarna hun ecologische voetafdruk.
Valt je iets op? Die Namibiër vervuilt niet zo gek veel, he? En hij maakt ook niet zoveel olie op. En hij vist de zee niet leeg. Hij leeft veel duurzamer dan wij, op een veel kleiner budget - gek he?
Wat die domme mevrouw bedoelde was eigenlijk niet: duurzaam is duur. Wat ze bedoelde is: onze Nederlandse levensstijl in stand houden zonder de aarde al te veel te belasten, dat is duur.
Ja.
Allicht is dat duur.
Want het kan eigenlijk niet.
Zonneboilers zijn duur, ja, en hybride auto's ook.
Maar de verwarming lager zetten, en geen auto hebben, dat is dan weer heel goedkoop. En het is nog een heel stuk duurzamer.
In veel huizen is de grootste kostenpost op de energierekening de wasdroger (als er tenminste geen waterbed staat). De wasdroger op groene stroom laten werken, dat doen voornamelijk mensen die geld over hebben. En de kans dat u, lezer, tot die groep behoort is niet buitengewoon waarschijnlijk, gezien het economische klimaat.
Gelukkig is er ook een andere manier om de was duurzaam te drogen.
Het wasrekje.
Wie in het gelukkige bezit is van een huis met een trapgat, heeft eigenlijk een gratis wasdroger. Warme lucht stijgt namelijk. Ze gaat op weg naar boven. En wie komt ze halverwege tegen? Inderdaad: de was.
Nadeel van deze methode is wel dat de luchtvochtigheid in je huis behoorlijk kan toenemen. Wel een raampje openzetten op de bovenverdieping, dus, want vochtige lucht is niet alleen slecht voor je hout en pleisterwerk, ze is ook moeilijker te verwarmen. En dan stook je wat je wint in het trapgat weer weg op zolder.
De allermooiste oplossing is: de was buiten drogen. Aan het balkon, in de tuin, uit het raam desnoods. Dat kan alleen als het weer goed is. Liefst een beetje warm, een zacht windje erbij misschien, maar dan heb je ook wat. Niet alleen heb je dan geen last van vocht in huis, je hebt bovendien was die heel erg lekker fris ruikt.
Dat is, net als de ruwe tanden van vorige week, een andere lente-sensatie: de geur van wasgoed dat in de wind te drogen heeft gehangen. Daar valt door de wasmiddelfabrikanten niet tegenop te parfumeren.
Tenzij je vlak naast een snelweg woont, natuurlijk.
Dan ruikt je was naar snelweg. En er zitten roetdeeltjes in. Dan wordt je was een gezondheidsrisico.
Hier zien we Vimes' Boots Principle in werking.
Die term kent u niet, want ik heb hem net bedacht. Hij verwijst naar de Sam Vimes, de door Terry Pratchett bedachte politiecommandant. Die trouwt met een hertogin. Na een aantal jaren realiseert hij zich opeens dat hij al tein jaar geen nieuwe laarzen heeft gekocht. Zijn rijke echtgenote heeft hem namelijk een paar nieuwe, stevige, dure laarzen gegeven.
Van zijn politiesalaris kon hij alleen slechtzittende, inferieure, goedkope laarzen betalen. Die kostten twee dollar. Zijn nieuwe laarzen wel acht.
De oude laarzen gingen een jaar mee. Zijn nieuwe laarzen zes.
Kortom: hij bespaarde vier dollar als hij duurdere laarzen kocht. En ze zaten ook nog eens lekkerder.
Dit principe - rijken hebben uiteindelijk lagere onkosten dan armen, en ze krijgen er meer kwaliteit voor terug - zien we ook bij het wasrekje.
Wie een huis heeft met een trapgat kan zijn was binnenshuis uithangen zonder dat het veelgebruikte ruimte in beslag neemt. Wie een tuin of een balkon heeft, en in een goede buurt woont, kan zijn was buiten hangen. Die heeft helemaal geen extra kosten, en zijn was ruikt bovendien het lekkerst.
Wie op een flatje vlak bij een snelweg woont - tja, die zal een droger moeten kopen.
Toen ik zelf nog op een flat woonde (re3at5ef ver weg van alle snelwegen en zware industrie), moest ik de was altijd op een rek hangen dat op het balkon stond. Het mocht, van de Vereniging van Eigenaren, niet buiten het balkon.
Want anders ging de buurt achteruit. Dan kon iedereen namelijk zien dat we geen wasdrogers hadden.
Dat soort regels kom je op veel plaatsen tegen.
Maar niet in de duurdere wijken. Daar mag je was gewoon buiten hangen, want iedereen gaat ervan uit dat men in rijke wijken makkelijk een wasdroger zou kunnen betalen.
Dus dat hoef je niet meer te bewijzen.
Zo zijn de welgestelden wederom het goedkoopst uit. En hun was ruikt ook nog eens lekkerder.
Naar lente.

woensdag 9 mei 2012

De ruwe tanden van de lente

Duurzaamheid – het wil maar geen trend worden. Een van de redenen daarvoor is, vermoed ik, gelegen in het feit dat het woord op teveel verschillende vlaggetjes staat. Vlaggetjes waarachter heel verschillende colonnes marcheren, op heel verschillende marsmuziek en in heel verschillende uniformen, en uiteindelijk zelfs in heel verschillende richtingen.
Daar is bijvoorbeeld de colonne der doemdenkers, een luidruchtige phalanx die niet aflaat ons te wijzen op de aanstaande gevaren van Peak Oil, klimaatverandering, de schier leeggeviste oceanen met hun dead zones en plastic-afval-eilanden, de dreigende tekorten aan zoet water en zeldzame aardmetalen en – nou ja, elke doemdenker heeft zo zijn eigen doemscenario (de in de jaren '80 zo populaire kernoorlog maakt in deze kringen een verrassende comeback, meestal als 'uit de hand gelopen conflict tussen India en China om drinkwater'. Dit scenario lijkt overigens te veronderstellen dat niet-blanken op het suicidale af irrationeel zijn en niet in aanraking zouden mogen komen met gevaarlijke technologie. Er bevindt zich een kleine maar buitengewoon onfrisse brigade in de colonne der doemdenkers.)
In een aan de doemdenkers radicaal tegengestelde richting marcheren de 'Bright Greens', die liever nadenken over oplossingen dan over problemen. Die oplossingen moeten doorgaans komen van de technologie: verbeterde zonnecellen, elektrische auto's, gentechnologie, bio-engineering en natuurlijk de panacee die al decennia lang bijna binnen handbereik is: de koude kernfusie. Ook wordt er veel verwacht van computers: Smart Dit en Smart Dat zullen het verschil moeten maken.
De enige min of meer groene partij die ons land arm is, heeft zich stevig midden in dit kamp gepositioneerd. Vanuit electoraal standpunt begrijpelijk: de boodschap 'we gaan duurzaam groeien' zal ongetwijfeld meer stemmen opleveren dan 'we gaan goedschiks of kwaadschiks krimpen'.
Kennelijk leest deze partij, die in haar geschiedenis altijd geïnspireerd is geweest door het Rome-rapport 'Grenzen aan de Groei', datzelfde rapport nu als 'kuch-kuch, kuch, kuch, Groei'.
Dan is er nog de colonne van de hippe duurzamen, voor wie de bakfiets meer een lifestyle-keuze dan een serieus vervoermiddel is.
En er is de goed bewapende troepenmacht van het bedrijfsleven, die met steeds luider tromgeroffel haar eigen duurzaamheid verkondigt. Doorgaans bestaan de wapens van deze colonne voornamelijk uit trommels, versterkers en megafoons. Het woord duurzaamheid ligt vooraan in hun blaffende bek, maar als het op bijten aankomt geven ze helaas zelden thuis.
Een mooi voorbeeld van de bij deze groep populaire strategie 'greenwashing' zag ik ooit op een pak melk. Daar stond te lezen: 'Dit is een duurzame verpakking. Je kunt hem recyclen door hem in de open haard te gooien en zo je huis te verwarmen.'
Je kunt maar lef hebben, als melkpakkenfabrikant.
(Voor wie het zich afvraagt: de binnenkant van dit melkpak had gewoon de gebruikelijke plastic coating)
Als er zoveel verschillende stemmen klinken, kan het niet anders of er dient zich een volgende colonne aan: die der verwarden. Gelieve 'verward' hier te beschouwen als een eufemisme. Wie wel eens iemand heeft horen beweren: 'Ik leef heel duurzaam want mijn auto is al twintig jaar oud', die weet wat ik bedoel.
Al deze colonnes bestaan weer uit brigades en detachementen, voorposten en achterhoedes die het hartgrondig met elkaar oneens zijn. Ze hebben ook allemaal argumenten, de een wat overtuigender dan de ander, maar toch: het is een hels karwei om uit te zoeken wie er gelijk heeft.
Een groep waar ik mij in elk geval niet toe zal rekenen is de colonne die het einde der beschaving stiekem als een zegen beschouwt. Dat zijn de mensen die eigenlijk toch al vonden dat het niet helemaal de goede kant op ging met dat hele beschavingsgedoe, en die alle eerder genoemde problemen (peak oil, klimaat, oceanen etcetera ad nauseam) voornamelijk beschouwen als de krachtige hand van Moeder Natuur, die ons vastgrijpt om ons eens te meer aan haar weelderige boezem te drukken, en nu voorgoed.
Deze groep gaat er stiekem van uit dat - als wij maar eenmaal leven volgens het Ritme van de Seizoenen - en als wij nemen wat de Aarde ons geeft, in plaats van te nemen wat we nodig denken te hebben – dat wij dan vanzelf gelukkiger en gezonder zullen worden.
Op het thema 'gezondheid' zal ik voorlopig niet ingaan, maar ik kan nu alvast wel zeggen dat deze leiden behoorlijk ongelijk hebben.
Over het Ritme van de Seizoenen kan ik kort zijn: dat deugt niet. In de winter en de vroege lente is er gewoon nergens vers voedsel te vinden. Ja, in Kenia, en Nieuw Zeeland en dat soort locaties, daar vind je sperzieboontjes en tomaten en paprika's en courgettes en, en, en je kunt het zo gek niet verzinnen. Dat ligt dus ook allemaal in de Nederlandse supermarkten (zolang het vliegverkeer nog vliegt).
Maar als we van Nederlandse verswaren afhankelijk zouden zijn (bijvoorbeeld om dat de kerosine op begon te raken), dan zou het van januari (laatste veldsla) tot april (eerste spinazie) armoe troef zijn. Één en al pompoenen, bonen en aardappelen. Kan heel lekker zijn, maar eind maart, begin april is het allemaal niet meer op zijn best. Of domweg op.
Dan komt daar de nieuwe oogst!
Waar je ook niet bepaald mollig van wordt.
Want wat heb ik de afgelopen twee weken uit mijn tuintje kunnen halen: spinazie en rabarber.
Verser dan ik mijn spinazie vandaag gegeten heb, kun je het nergens krijgen.
In totaal heb ik van een halve vierkante meter (was eerst een hele, maar muizen hebben zich aan mijn jonge aanplant vergrepen) ruim anderhalve kilo gehaald. Niet onaardig, maar als alles wat er tussen jou en een zekere hongerdood instaat 15 ons spinazie is...
De rabarber gaat daar nog ruim overheen, natuurlijk, maar daar moet je van houden. Doen mijn kinderen niet.
Ik wel, al is er één ding dat mij tegenstaat aan rabarber: je voelt het zo aan je tanden, als je ervan eet. Ze gaan ruw aanvoelen, als je er met je tong langs gaat. Alsof het bovenste laagje glazuur van je tanden is weggebeten.
En dat is het ook.
De boosdoener is oxaalzuur, een licht giftig stofje dat niet alleen in rabarber zit, maar ook in... spinazie! Zo merkte ik vandaag.
Kennelijk is oxaalzuur een stofje dat buitengewoon goed past bij de vroege lente. Nou lekker dan. Met je Ritme der Seizoenen.
Zolang je er niet teveel van eet kan het goedje overigens geen kwaad, hoor. Je moet er heel wat van naar binnen werken om last te krijgen van de laxerende werking.
Degenen die zeggen: “maar ik krijg er ook veel van binnen, want ik leef keurig volgens het Ritme der Seizoenen” hoeven ook nog niet in paniek te raken; oxaalzuur is heel makkelijk te neutraliseren. Je voegt gewoon een theelepeltje zuiver krijt toe aan je pannetje met groente. Zuiver krijt haal je bij de betere natuurdrogist – niet zomaar een handje vol schoolbordkrijt nemen! Daar zitten doorgaans niet alleen kleurstoffen in, maar ook allerlei goedjes die moeten voorkomen dat het krijtje teveel stof afgeeft. Dat wil je allemaal niet in je eten.
Van oxaalzuur gaat de boel gemeen schuimen, dat ziet er onaangenaam chemisch uit, maar de gedachte 'dit hadden ook mijn tanden kunnen zijn' maakt veel goed.
Soms moet Moeder Natuur gewoon een chemische schop onder haar kont hebben.